Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Er blijft een ruste.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Er blijft een ruste.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Er blijft dan eene ruste over voor het volk van God. Hebr. 4:9

Groot is het voorrecht van Gods kinderen boven de kinderen der wereld. Zij mogen de zaligheid bezitten, eene zaligheid, die van hen niet wijken zal, al is het ook, dat zij die zaligheid niet dadelijk en steeds zien en genieten. Maar zij zijn zalig! Is God niet hun God, de Getrouwe en Waarachtige, die de werken Zijner handen niet zal laten varen, doch ze voleindigen zal tot volle verheerlijking? Is niet Jezus Christus, de Borg en Middelaar Gods en der menschen, hun Borg, die door den Vader verhoogd is aan Zijn rechterhand, en in Wien zij alzoo hun burgerschap reeds in den hemel hebben? Is niet de Heilige Geest hun het onderpand, dat hen verzekert van Gods onderpand, dat hun verzekert van Gods genade jegens hen? Nogmaals, zij zijn er zich niet altijd dadelijk en steeds van bewust, maar — het is toch zoo! En omdat het zoo is, omdat God hun God, en Christus hun Heiland is, en de Heilige Geest inwoont in hunne harten, daarom kunnen zij een vrede kennen, die alle verstand te boven gaat, een blijdschap, waar de wereld geen denkbeeld van heeft; een hope, die over dood en lijden, over smart en graf heenziet. Als ze er bij zijn, dan zien zij zich liggen voor rekening van den Drieëenige!
Wat nood dan, als de ure des stervens komt?
Noemt niet onze catechismus den dood een doorgang tot het eeuwige leven?
„Er blijft een ruste over voor het volk van God!”
De apostel trekt in den brief aan de Hebreën een parallel tusschen Oud en Nieuw-Verbond; de oude bedeeling is type van de nieuwe. Gods leidingen met het volk des verbonds Israël zijn eene voorafschaduwing van Zijne handelingen met het volk, dat, niet gebonden door de wet der schaduwen, den Heere zal dienen in Geest en in waarheid.
De verdrukking in Egypte wijst henen naar de slavernij der zonde.
De woestijn toekent ons den weg der heiligmaking.
Het beloofde land Kanaan is profetie van den hemel!
’Niet alle Israëlieten zijn in Kanaan gekomen, hoewel zij evenals de anderen, de belofte hadden;
zij hebben niet kunnen ingaan vanwege hun ongeloof!
Daarom vermaant de apostel in vers 1 van dit hoofdstuk: Laat ons dan vreezen, dat niet te eeniger tijd, de belofte van in Zijne rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand van u schijne achtergebleven te zijn..
De belofte nalaten is niet geloovig met de belofte werkzaam zijn, den Belover niet achten en eeren; het is een anderen weg, buiten de belofte om, als beter en geschikter te verkiezen. Dat deden de Israëlieten, toen zij het ongeloofspessimisme der tien volgden en maar weer terug wilden trekken naar Egypte, omdat ze toch niet in staat zouden zijn, het beloofde land in te gaan. God heeft hen daarmede gestraft, dat Hij hunne meening tot waarheid maakte, maar op een andere wijze, dan zij het verwacht hadden. Dat zal ook ten huidigen dage het geval zijn met zoo menig kind des verbonds aan wiens voorhoofd de belofte door den doop verzegeld is, maar die op zoo groote zaligheid en heerlijkheid geen acht geeft. Wat zal dat vreeselijk zijn, als we als kinderen des verbonds het land der ruste niet zullen ingaan!
Zij, die geloofden, gingen in Kanaän, met Jozua en Kaleb, de getrouwe getuigen van den trouw des Heeren. Zoo zal het ook nu zijn; niet het verbondskind-zijn zal ons kunnen behouden; behoudenis zal er alleen kunnen wezen, als we geloovig het verbond Gods met ons mogen onderteekenen en volgen, en in den weg des verbonds alle hulp en heil, alle zegen en kracht verwachten mogen van den Heere.
Grooter heerlijkheid dan een aardsch land, zij het vloeiende van melk en honig, wacht ons, zoo wij mogen gelooven. Kanaän, het aardsche en tijdelijke, is beeld van het hemelsche Kanaän, dat geen binnenlandsche noch uitlandsche vijanden kennen zal, maar waarin de vrede ongestoord zal heerschen.

De apostel zegt: Daar blijft een ruste over voor liet volk van God!
Vatten we die rust niet te mechanisch op, alsof er niets te doen zoude zijn in de heerlijkheid. Niets meer te doen te hebben moge aanlokkelijk schijnen voor den mensch, die gehoor geeft aan de natuurlijke traagheid des vleesches, waarom er o zoo velen zijn, wier ideaal voor dit leven is, dat zij „hunne koetjes op het droge hebben”, en die in rentenieren het toppunt van menschwaardigheid vinden, de mensch op zijn plaats zal in arbeidsschuwheid geen voldoening kunnen vinden, doch juist in hem passenden arbeid levensvoldoening.
Als God het eerste menschenpaar schept, dan zet Hij het niet in den hof van Eden, om in dien hof te rentenieren; de Heere heeft Adam terstond eene taak gegeven, een taak in de bestudeering van Gods werken en in de bebouwing en bewaring van den hof. Naar lichaam en geest heeft het eerste menschenpaar zijne bezigheid gehad, waarbij stoffelijk en geestelijk in elkander invloeiden en er geen sprake was van tegenstelling tusschen het werk met het lichaam en dat met den geest; want alles geschiedde m den Heere en tot grootmaking Zijns Naams. De volkomen beleving van het „Uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen!”
Rust in nietsdoen — neen, dat kan de levendgemaakte niet als ideaal hebben, en het zal ook zijn deel niet zijn.
Er wordt straks in de heerlijkheid gewerkt — hoe? — dat kunnen wij niet zeggen; er is ons van de toekomst wat de bijzonderheden betreft, maar weinig geopenbaard. Maar als we alleen maar letten op hetgeen de engel zegt tot Johannes op Patmos, als deze gevraagd heeft, wie ze zijn, die daar in lange witte kleederen zijn voor den troon, dan worden we reeds gewezen op werkzaamheid. De engel zegt: Zij dienen God dag en nacht in Zijnen tempel. Er is leven in den hemel!!
Toch wordt van rust gesproken en als we rusten, dan rusten we van iets. Vanwege onze zondigheid brengt de arbeid moeite en verdriet met zich, zorg en ellende. Dat was in den staat der rechtheid zoo niet; de arbeid was daar niet anders dan lust. Nimmer was daar een ondergaan onder, den arbeid; Adam stond er boven. Met den val is de vloek gekomen, de vloek, die zoozeer gevoeld is door Lamech, den vader van Noach, dat hij, in zijn jonggeborene verwachtende den Beloofde, zeide: Deze zal ons troosten over ons werk, en over de smart onzer handen, vanwege het aardrijk dat de HEERE vervloekt heeft. Noach was de Beloofde niet; toch had Lamech recht als hij van den Beloofde verwachtte, dat Hij ook troosten zou over het werk en de smart der handen. Reeds nu is de arbeid, daar waar deze verricht mag worden in den Geest van Christus iets anders dan waar met Hem niet gerekend wordt. Hoe moest eigenlijk onze christelijke samenleving daarvan spreken, maar onze christelijke samenleving is ten prooi geworden aan het kapitalisme, dat louter een kind der zonde is. Eenmaal echter zal blijken, hoe Hij in dit opzicht troost, als er zal zijn een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid wonen zal.
Daar zal het volk rusten van den slaafschen arbeid, rusten van den vloek van het kapitalisme. En dat komt! Niet door socialisme of anarchisme of bolsjewisme; het komt als vrucht van de verzoening in en door het bloed des kruises.
Inzonderheid echter valt onze aandacht op het meer geestelijke — laat dat niet alleen zoo zijn, want ook het stoffelijke is in het diepst der zaak geestelijk van aard.
Van allen, die het leven en dus de rust beërven zullen, geldt, dat zij komen uit „de groote verdrukking”; de „smart der handen” vormt daar een deel van. Maar tot die groote verdrukking behooren ook de vervolging om der gerechtigheid wil, die ieder trouw discipel van den Heere Jezus zal leeren kennen en ondervinden, de verlokkingen en beproevingen des satans, de vijandschap des vleesches; in één woord: de strijd van de zonde tegen de gerechtigheid, de worsteling des levens tegen den van alle zijden grijnzenden dood!
Hoe vermoeiend kan die strijd zijn, vooral die strijd tegen de wet der zonde In onze leden! Paulus kende de vermoeidheid onder dien strijd, als hij zegt: Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? De vijandschap van Jood en Heiden vond Paulus zeker schrikkelijk, maar zijn eigen zondigheid vond hij bovenmate vreeselijk. Wat is zijn troost in dezen? Dit, dat hij Jezus kent als zijn Zaligmaker, en dies kan hij God danken door Hem, want hem is de ruste bereid in de wegneming van het lichaam der zonde.
De rust des nieuwen levens is, dat er geen zonde meer zijn zal, geen scheiding door onrust brengende ongerechtigheid, maar vrede, vrede, volmaakt en volkomen tot in alle eeuwigheid. Zal daar, waar niet zal inkomen wat gruwelijkheid doet en leugen spreekt, zal daar waar de stem des drijvers niet meer wordt gehoord, geen rust zijn? Rust zal er wezen door de volkomen beleving van de wet der liefde, Gods eeuwige wet! Wat zal dat een rust zijn? De rust des vredes met God en den naaste! De rust van het thuis-zijn van het kind bij zijn Vader!
Moogt ge, mijn lezer! daarop hopen?
De Heere geve het U naar de grootheid Zijner liefde en genade in Christus Jezus!

L.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 november 1931

De Wekker | 4 Pagina's

Er blijft een ruste.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 november 1931

De Wekker | 4 Pagina's