Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bezwaar tegen synodale besluiten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezwaar tegen synodale besluiten

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoewel de vragenbus bij Ds. Geels te Hilversum berust en deze leeraar gaarne de hem gezonden vragen beantwoordt en dit ook op eene voortreffelijke wijze doet, wil ik toch de vragen van A. Z. te H. beantwoorden, omdat zijne vragen behooren tot mijn rubriek, n.l. het kerkrecht, dat ik onder het opschrift „Onze Kerkregee-ring” behandel.
Deze br, heeft zich aangeschaft het door mij saamgestelde supplement op de K.O., welk voorbeeld ik niet anders dan tot algemeene navolging kan aanbevelen. De Heer van Brummen te Dordrecht zal gaarne bestellingen ontvangen. Ook is het prijzenswaardig, dat br. Z. de Synodale besluiten terstond heeft nagelezen en aandachtig heeft nagespeurd, wat ook een ouderling betaamt, die de Kerk des Heeren heeft te regeeren.
Doch nu komt die br. met vele bezwaren tegen de Synodale besluiten bij Art. 13 D.K.O. Zijn eerste bezwaar geldt het besluit van de Syn. van 1931: „§ 5. De Synode spreekt uit, dat bij eventueele beroepingen in den beroepsbrief moet worden omschreven, welk tractement bij mogelijke emeritaatsverklaring den predikant wordt gegarandeerd.”
Br. Z. heeft bezwaar tegen het woordje moet, want schrijft hij: hier wordt dwang uitgeoefend. Ons antwoord hierop is: De Synode had niet de minste gedachte te dwingen, maar wilde alleen uitspreken wat de verplichting is der gemeenten. En mag eene Synode dan niet wijzen op den plicht der gemeente tegenover hare Dienaren? Dit is geen heerschappij voeren over de gemeenten. Als bewijs dat het woord „moet” geen dwang is, zegt Art. 8 § 1g, alwaar staat: ,.De adspirant moet twee jaren belijdend lid der kerk zijn. ’t geen beteekent: hij behoort twee jaren lid der kerk te zijn. Zie ook Art. 38 § 3: „De Synode spreekt uit, de Evangelisatie-arbeid moet uitgaan van de plaatselijke gemeente. Dat is ook geen dwang, maar beteekent behoort uit te gaan. De Synode heeft dus niet gezegd: Wij dwingen, maar wij besluiten, dat de gemeenten in den beroepsbrief zullen schrijven enz. Zulk een besluit is geheel overeenkomstig Art. 81 D.K.O., dat hetgeen de meerdere vergaderingen besluiten zal voor vast en bondig, d.w.z. gebonden gehouden worden. Dat is echt presbyteriaaï, tegenover de independenten en vrije gemeenten, die geen bondige besluiten erkennen, maar alleen het recht van raadgeving van de meerdere vergaderingen willen.
Dan heeft br. Z. bezwaar tegen het woord: garandeeren. Hij vraagt: „Komt dit wel uit met wat men zoo menigmaal van den kansel hoort tegenover de gemeente, dat men al zijn zorgen op den Heere zal wentelen en dat men niet bezorgd moet zijn, dat Hij het wel zal maken? Mij dunkt, men komt zoo met zichzelf in tegenspraak.”
Ik stem toe dat de Synode beter het woord beloven dan garandeeren had kunnen gebruiken. Maar toch is hier geen verkeerde zaak bedoeld. Ook is dit niet in strijd met het Godsbetrouwen. Wat zou u zeggen van iemand, die zich bij het verhuren tot dienstwerk, zeide: Ik wentel mijn zorgen op den Heere en wil dus geen huurcontract of vaste loonsbepaling maken? Dat zou de deur openen voor allerlei misbruik door den patroon. Wilt u, zooals in sommige vrije gemeenten, dat de dominee „op de bus” preekt, zonder vast tractement? En als een kerkeraad in den beroepsbrief het loon der Dienaars bepaalt, moet hij dat dan ook niet doen voor het loon van den Emeritus? Het onderhoud is geen liefdegave, maar verschuldigd loon. Jezus zeide zelf: „De arbeider is zijn loon waardig.” Luk, 10:7. Daarbij, art. 11 der D.K.O. eischt het.
Art. 11 zegt: „Aan de andere zijde zal de kerkeraad, als representeerende de gemeente, ook gehouden zijn, hare Dienaars van behoorlijk onderhoud te verzorgen,” enz. Dit geldt dus ook van hare Emer, Dienaars. In het woord „gehouden zijn”, ligt opgesloten, dat de kerkeraad het tractement garandeert of er zich toe verplicht.
Vervolgens schrijft br. Z.: .,Stel, dat een gemeente een bejaard predikant beroept, die zijn heele leven andere gemeenten gediend heeft en hij wordt weldra ongeschikt en men heeft ƒ 300 Emer. tractement gegarandeerd, is dat niet eene grove ongerechtigheid?”
Antw.: Neen, want de kerkeraad was niet gedwongen zoo’n oud predikant te beroepen en ƒ 300 te garandeeren. Hij kon ook het Emer. tractement op ƒ 10 of niets bepalen boven hetgeen de kas tot steun aan de gemeente vergoedt. Het zou onbillijk zijn als de Synode had voorgeschreven hoe groot het tractement moet zijn, doch de kerkeraad is vrij zelf de som te bepalen. De Synode laat de kerkeraden vrij, zoowel om het loon der dienstdoende als der rustende leeraars te bepalen. Dus geen grove ongerechtigheid. Geen steken van de gemeente in een dwangbuis, zooals u schrijft.
Ten slotte heeft u bezwaar tegen Art. 5 van’het reglement tot steun naar Art. 13 D.K.O., n.l., dat na overlijden van een Emer. predikant, het volle kwartaal, dat reeds inging aan de erfgenamen wordt uitbetaald. Maar hebben die gestorven leeraars dan geen fatsoenlijke begrafenis noodig? Is er na zijn overlijden niet eene soms groote doktersrekening te betalen? Neen, de erfgenamen zullen er niet vet van worden. Zij zullen meer derven dan erven.
Wat ziet u bezwaren, die er niet zijn. En zoudt gij daarom een ambt als ouderling neerleggen? Kom broeder, denk eens door. U heeft bezwaar, dat die erfgenamen het volle kwartaal krijgen uitbetaald, omdat die erfgenamen niets te maken hebben met het Schriftwoord: „Die het Evangelie verkondigt, zal van het Evangelie leven,”
Maar de vrouw van den Dominee? En zijn kinderen? Prediken die dan ook het Evangelie? Uit de wijze, waarop u die tekst wilt toepassen, zou u alleen den predikant willen onderhouden, maar niet zijne vrouw en kinderen, die toch het Evangelie niet verkondigen. En schrijft u: Die erfgenamen kunnen wel goddelooze menschen, zelfs godloochenaars zijn. Welzeker, en tegenover zulke menschen moet de kerk toonen, hoe hoog zij haar oude Emer. predikanten acht, dat zij, na hun dood, nog zorgt voor het stoffelijk omhulsel en de verdere nooden, die na het overlijden nog te vervullen zijn. Het kan een middel zijn, dat zulke ongeloovige erfgenamen nog eerbied krijgen voor eene kerk, die in daden toont: „Acht uwe voorgangeren, die u het Woord verkondigd hebben.”
                                                                                             d. B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1932

De Wekker | 4 Pagina's

Bezwaar tegen synodale besluiten

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1932

De Wekker | 4 Pagina's