Christelijke vergenoegdheid
Want ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben.Filipp. 4:11b
Men ontmoet in onzen tijd niet weinige ontevreden, onvergenoegde menschen.
Men komt er mede in aanraking in huis en op de straat, op de karwei en in de fabriek, op de beurs en in het kantoor, in trein, tram en bus, ja schier overal.
Waarom of waarover ze dan ontevreden, onvergenoegd zijn?
Wel, vooral over den tegenwoordigen gang van zaken, als: achteruitgang van het bedrijf, vermindering van werkgelegenheid, loonsverlaging enz. enz. Natuurlijk zijn deze dingen verre van aangenaam voor wie dat aan den lijve gevoelen, en dat zijn in onze dagen niet weinigen. Tegenover die vele tonen van ontevredenheid, die wij wel niet rechtvaardigen, maar begrijpen, is het goed en heeft het zijn nut den toon der vergenoegdheid te beluisteren.
Wij vangen dien toon op uit den mond van een man, die zeer zeker recht van meespreken heeft.
Het is niemand minder dan Paulus, zoo rijk in levensbeproeving, die schrijft: „Want ik heb geieerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben.”
Paulus schrijft dan, dat hij vergenoegd is. Wat zegt, wat bedoelt hij daarmede?
Hij zegt daarmede vooreerst, dat hij voldaan, tevreden en blijde is. Reeds in dezen zin is vergenoegd te zijn een aangename, liefelijke ziels-gemoedsstemming, waarbij het aangezicht zelfs blinken kan van vreugde. Vandaar dan ook het zeggen: „er vergenoegd uitzien”.
Te zeggen vergenoegd te zijn en het waarlijk te wezen, zijn niet zelden twee.
Te zeggen dat men vergenoegd is, is mij gemakkelijk, menigeen zegt het dan ook ongevraagd, zelfs met een lachend gelaat, zonder het werkelijk te zijn.
Maar wanneer Paulus schrijft, dat hij vergenoegd is, dan is hij het wezenlijk, metterdaad. Want Paulus maakt zich niet schuldig aan grootspraak met te zeggen, dat hij geleerd heeft vergenoegd te zijn. Dat Paulus werkelijk vergenoegd is, blijkt ook hieruit, dat hij in denzelfden brief, waarin hij van zijn vergenoegd zijn spreekt, niet minder dan vijftien malen spreekt van blijdschap en zich verblijden, ook een zich verblijden in den Heere, die met dat vergenoegd zijn ten nauwste verbonden moeten beschouwd worden.
Werkelijk vergenoegd te zijn en te blijven onder alle omstandigheden; tevreden te zijn in zijn lot, niet slechts omdat men niet anders kan, maar omdat men niet anders wil dan ’s Heeren wijsheid en voorzienigheid beschikken; zoo vergenoegd te zijn, dat anderen het merken, zonder dat men het hun zegt, zou zulk eene stemming niet zeldzaam zijn en in onze dagen al meer en meer zeldzamer worden?
Wij spreken nu maar niet van kringen, waarin het heet: „gij moogt niet tevreden zijn”, en de ofschoon dichterlijke, toch revolutionaire kreet weerklinkt: „Ontwaakt verworpenen der aarde, ontwaakt vervloekte in hongersfeer.”
Om het tegendeel te zien en te hooren van wat Paulus zegt te zijn en metterdaad was, n.l. vergenoegd, behoeven wij niet te treden in de kringen der opstandigen.
Wij behoeven slechts een blik om ons heen te slaan om in menig huis en op menig gelaat de sporen van jammerlijke ontevredenheid en onvergenoegdheid op te merken.
Hoe gunstig en heerlijk steekt daarbij af de stemming, de zielsgesteldheid van Paulus als hij schrijft: „ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben”. Om te beter te kunnen beseffen de benijdenswaardige gemoedsgesteldheid van Paulus is het noodig te bedenken, in welke omstandigheden hij verkeert, wanneer deze woorden aan zijne pen ontvloeien. Hij is een gevangen man, en dat niet sedert eenige dagen of weken, maar sedert maanden.
Ja eenige jaren, eerst te Cesarea, thans te Rome; een gevangen man, wel is waar in zijn eigen gehuurde woning, maar daarin vastgeketend aan den soldaat, die hem bewaakt; een gezant alzoo in een keten, wien het veel minder is in deze zijne boeien, in zijn gevangenschap voor het onderhoud zijns levens afhankelijk te zijn van de mildheid zijner vrienden en medegeloovigen in verre gewesten, dan zijn gloeiende ijver om het Evangelie mondeling te prediken beperkt te zien tot degenen, die tot hem in zijne gevangenschap durven doordringen. In gevangenschap en met den dood, den marteldood voor oogen, en zoo behoeftig, dat hij de gaven en verkwikkingen hem door de Filippenzen gezonden als een weldaad ontvangt.
Wel verre van de begoochelingen der schoone jeugd, verre van eens jongelings-sterkte en moed, verre van onbekendheid met het menschelijk leven en wat dat leven medebrengt, en nog veel verder van aardsche weelde en genot, verkeert hij in tegendeel in zeer behoeftige, ongunstige omstandigheden, naar den mensen gesproken. En het is te midden daarvan dat hij schrijft: „Ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben”.
Inderdaad, mag Paulus benijdbaar heeten.
Benijdbaar boven velen te Filippi en te Rome en over de geheele wereld, schoon zij overvloed en geen doorn in het vleesch hebben, gelijk deze Paulus, die ook in deze gevangenschap „de overblijfselen van Christus’ lijden” in zijn vleesch omdraagt.
Te midden van banden en gevangenis wordt geen klacht van Zijne lippen gehoord; in tegendeel dankzegging aan God en opwekking tot blijdschap aan zijne Filippenzen wisselen elkander af. Nog eens benijdbaar en gelukkig is deze Paulus. Want hij heeft het geheim van het geluk des levens gevonden; van dat geluk, dat niet in overvloed, niet in verzadiging, niet in hoogheid en eer, niet macht en geld; maar in de inwendige blijdschap des gemoeds, in de vergenoegdheid, in die zalige zielsgesteldheid bestaat, waarin men, hoe het ook ga onder alles kan en mag zeggen en zegt: „ook alzoo is het mij wel.”
Het ware geluk ligt in deze vergenoegdheid.
Deze is om zoo te zeggen de ware steen der wijzen, de tooverstaf, die al wat zij aanraakt in goud verandert.
Deze vergenoegdheid, zij is een geheim voor de wereld, die haar bron niet begrijpt en haar toch onwillekeurig benijden moet. En wij die niet tot de wereld wenschen te behooren moeten ook wij tegenover dat vergenoegd zijn van Paulus als een geheim, als een raadsel staan?
Gelukkig en zalig wanneer wij bij eigen ervaring iets verstaan van de vergenoegdheid, waarvan Paulus spreekt.
Dan verstaan wij ook eenigermate dit woord van Paulus: „de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging” (1 Tim. 6 : 6).
Mochten wij echter vragen: vanwaar deze parel der vergenoegdheid te halen?
Wij antwoorden: niet uit de diepte der mijnen, noch uit den afgrond der wateren. Maar waar is zij dan wel te vinden? Paulus’ woord wijst ons den weg, als hij schrijft: „ik heb geleerd”.
Paulus heeft dus die vergenoegdheid, dat vergenoegd zijn geleerd. En vragen wij nu verder: „van wien en waar heeft hij het geleerd?” dan zeggen wij: „niet van Gamaliel, noch te Jeruzalem.” Wat Paulus aan de voeten van dezen leermeester geleerd heeft, en het is blijkbaar niet weinig geweest, maar vergenoegd te zijn in den zin door hem bedoeld, heeft hij niet bij hem, maar van Christus en in de School van Christus geleerd.
Sedert dat deze Paulus leerde vragen: „Heere! wat wilt Gij dat ik doen zal?” kwam hij met Christus in aanraking en kwam hij op Zijne school, de school des geloofs. Paulus’ vergenoegdheid is dan ook geen vrucht van zelfbedwang, van wijsgeerige redeneering, van gewoonte aan allerlei lotswisseling, waarbij men zich eindelijk over niets meer verwondert; maar is de schoone vrucht van het geloof, waardoor hij in gemeenschap stond met Hem, die sprak, sprak tot hem: „Mijn genade is u genoeg; want Mijne kracht wordt in zwakheid volbracht.”
De Apostel leefde in stille gemeenschap met Christus, met den Opgewekte en aan des Vaders rechterhand verhoogden Heere en Heiland, en uit diens volheid ontving hij wat hij voor zijn innerlijk leven behoefde. Het wordt ons duidelijk de vergenoegdheid van Paulus is de vrucht van een levend geloof, door den invloed des Geestes en onder voortdurend gebed tot dezen zeldzamen graad van rijpheid gekomen en nu ook sterk en liefelijk genoeg is, om zelfs de woning, waarin hij een gevangene is met haar liefelijken geur te vervullen.
Wat heeft Paulus in deze school van Christus, in deze school des geloofs en der geestelijke levenservaring al niet geleerd. Op de woorden toch: „want ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben”, laat hij volgen: „En ik weet vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben; alleszins en in alles ben ik onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden, beide overvloed en gebrek te lijden. Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft.”
Gelukkig de mensen, de zondaar, de geloovige, die dezen krachtgevenden Christus kent; kent als middelaar Gods en der menschen; kent als dengene, die de zonden der zijnen droeg op het hout en wiens bloed van alle zonden reinigt, op wien de straf is geweest, die onze Vrede is en ons vrede aanbrengt. Die gelooft en weet — Paulus geloofde en wist dat — dat Hij de volkomene Zaligmaker is, die de hoogere behoefte der ziel vervult, en ook dat Hij de getrouwe Vriend, de overste Leidsman en Voleinder des geloofs is, die aan onze zijde is en over ons waakt; die niet alleen zorg draagt, dat wij niet verzocht worden boven ons vermogen, maar die ook alle dingen doet medewerken, ja tot het beste, het eeuwig goed, hij kan, hij mag vergenoegd zijn.
Zoo kende Paulus Hem beide tot zijn eeuwig behoud en aardsch geluk. En omdat hij Hem zoo kende als dengene, die hem kracht gaf, en onder en door wiens zegende, troostende en geleidende hand hij gezegend, getroost en geleid werd, zoo leerde hij juist te midden van ongunstige omstandigheden al meer en meer vergenoegd zijn in hetgeen hij toen was.
Gelukkig en zalig zij, die ook te midden van druk en tegenspoed meer of minder van die vergenoegdheid met Paulus verstaan, omdat zij door een levend geloof met Christus in betrekking staan en door Hem met den Vader in de hemelen.
Vragen wij: hoe komen wij er toe om in beginsel de vergenoegdheid deelachtig te zijn door Paulus in zoo rijke mate bezeten? wij zeggen met dezelfde Bron in betrekking te staan, waaruit hij de kracht ontving.
Daarmede in betrekking staande, leeren wij al meer vergenoegd zijn: niet met wat een dwaze inbeelding begeert, maar in hetgeen wij zijn.
Zaandam.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1932
De Wekker | 4 Pagina's