Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

H. K. te L. vraagt naar de beteekenis van Jesaja 65 : 21 en 25. Hij vraagt: moeten deze tekstwoorden letterlijk opgevat worden of geestelijk verstaan?
Ongetwijfeld bedoelt K. met „geestelijk” het figuurlijk verstaan dezer profetie. Letterlijk en geestelijk toch, vormen geen tegenstelling. Wel letterlijk en figuurlijk.
Tot recht verstand van Jesaja’s woorden moeten we ze niet op zichzelf nemen maar in het geheel van de teekening waarin ze voor komen.
Vers 17-25 van hfst. 65 geven een toekomstbeeld. Zij schetsen het heil dat God uiteindelijk voor zijn volk zal doen komen, In die toekomst nu zal het heel anders zijn dan thans, Er zal een radicale omkeer wezen. Dat is de grondgedachte van deze verzen. Nu wordt in beeldspraak, in groote lijnen aangegeven hoe totaal die veranderingen wel wezen zal.
We zouden het in een beeld kunnen zeggen;’De profeet is, door den Geest Gods, een schilder, die het toekomstbeeld maken zal. De kleuren, de beelden, waarmee hij dat doet, zijn aan het heden ontleend, maar ze worden zoo gerangschikt, dat ge met de kleuren van het heden, toch een teekening der toekomst, d.i, van het onbekende krijgt.
Dit treft bij de profetie altijd. De profeten staan met beide voeten in het heden en als Gods Geest hun ook verlicht trekken ze vanuit het heden lijnen naar een meer of minder verre toekomst.
Nu gaat het in Jesaja 65 : 17-25 óver de zeer verre toekomst van den nieuwen hemel en de nieuwe aarde.
In beeldspraak — aan het heden ontleend — wordt nu eenigszins geteekend hoe die toekomst zijn zal.
Daar zal b.v. geen dood meer zijn. Jes. 25 : 8. Dit wordt hier in Jes, 65 nu niet zoo onomwonden gezegd, maar in de beeldspraak van vrs. 20 waar eigenlijk over een lang leven gesproken wordt. „Vandaar zal niet wezen (in het graf) een zuigeling”, en sterft iemand als jongeling, dan zal hij nog een eeuw oud zijn, ja zelfs iemand, die onder den vloek ligt, en deswege sterven zou, zou nog den leeftijd van honderd jaren bereiken. De profeet wil zeggen: zóó beperkt zal de macht van den dood wezen. M.a.w.: hij zal geen macht meer hebben.
Evenzoo wordt in vrs. 21-23 een teekening gegeven van het geluk dat in dien langen levensduur genoten zal worden. In de huizen, die ze bouwen zullen ze wonen en van de wijngaarden, die ze planten, zullen ze de vrucht genieten. Geen ander zal ze daarvan berooven, zooals menigmaal geschied was in de geschiedenis van Israël. Want, zoo gaat de profeet voort, de dagen mijns volks zullen zijn als de dagen eens booms, ‘t Is hier zóó, dat de boom den planter overleeft. Maar daar zal de planter met den boom eeuwig zijn. Hunne dagen zijn gelijk.
Hier dus de gedachte: wat men heeft zal men houden. Alzoo anders dan hier.
Ook dé gansche schepping zal daar geheel anders zijn. De natuur, van de dienstbaarheid der verderfenis vrijgemaakt, (Rom. 8 : 19 v.v.) zal een gansch ander beeld vertoonen. Deze verandering zal zoo volkomen zijn, zegt de profeet, dat zelfs de slang onschadelijk zal zijn, vrs. 25. Zoo opgevat, hebben we hier dus niet een teekening, die trek voor trek letterlijk te zien zal zijn in vervulling in den nieuwen hemel en op de nieuwe aarde, maar een beeld — aan het heden ontleend — om ons eenigen indruk te geven van den totalen ommekeer die ginds gezien zal worden in vergelijking met de dingen hier. En dan een ommekeer in heerlijkheid.

D. R. te A. heeft een vraag in verband met de sabbathsheiliging. ‘t betreft het per tram ter’ kerk gaan op Zondag.
De Chr. Ger, Kerk heeft altijd gemeend en o.i. terecht, dat het doen rijden van spoor of tram op Zondag in strijd is met het gebod des Heeren en niet gerangschikt kan worden onder de werken van noodzakelijkheid. Zij meent dan ook dat zij, die daaraan arbeiden, geen leden der kerk kunnen zijn. De consequentie hieruit is natuurlijk, dat zij het ook niet goedkeuren kan dat hare leden van deze vervoermiddelen gebruik zouden maken.
Dezelfde vraagt; Als in onze dagen een Jood des Zaterdags (zijn Sabbath) werk doet, zondigt hij dan tegen God, zoo ja, zondigt hij dan ook als hij des Zondags werk doet?
Wat den vorm van deze vraag betreft kon ze wel rechtstreeks uit de scholen der over het Sabbatsvraagstuk twistende Fariziën en Schriftgeleerden komen.
Deze vraag is een vraag die geen zin heeft. De Jood gaat alleen maar vrij uit als hij de Nieuw-Testamentische ordinantiën Gods leert omhelzen en waarlijk op den 1en dag der week uit den door hem verworpen, maar door God op dien dag opgewekten Messias leert leven. Dan zal hij Psalm 118:22-24 verstaan en dat is thans het recht van Jakobs God.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1933

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1933

De Wekker | 4 Pagina's