Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Evangelie een Indische mythe

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Evangelie een Indische mythe

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In aansluiting op wat wij schreven over „anti-semitisme” in de Wekker van 14 April j.1. is van beteekenis, wat voor eenigen tijd prof. Wisse schreef in de „Anti-Revolutionaire Rotterdammer”.
Wij hadden dit stuk van de hand van prof. Wisse niet gelezen, maar onze collega was zoo vriendelijk onze aandacht erop te vestigen. Wij brengen onderstaand stuk gaarne onder het oog onzer Wekkerlezers, omdat het ons toelijkt geen ijdele fantasie te zijn, dat wij hier staan voor een nieuw tijdperk in de wereldgeschiedenis. Hier zijn wereldpolitieke en godsdienstige problemen aan de orde, die van heel wat meer beteekenis zijn, dan het gepeuter van sommigen, die ook mee willen doen in de politieke arena.
Prof. Wisse schreef: „Reeds een en andermaal schreven we over dit onderwerp. We ontvingen gelegenheid om thans nogmaals een „batterij” te mogen vernietigen. Versta men nogmaals dat het vraagstuk hoogst gewichtvol is, In Moscou wordt den bezoeker van het godloozenmuseum betoogd, „wijs” gemaakt, dat Christus nooit heeft bestaan. en het Evangelie een mythe is. Mevr. Ludendorff meent de ontwrichte menschheid een dienst te kunnen bewijzen, door te betoogen dat het Evangelie ontleend is aan de Indische mythologie; en speelt zoodoende den Bolsjewistien goed in de kaart. — Zij wijst daartoe op de z.g.n. parallellen. In Brahmaansch-Buddhistische geschriften, van lang vóór het Christendom zouden zegswijzen, spreuken, beschouwingen, gelijkenissen, verhalen zelfs voorkomen die ook in de Evangeliën te vinden zijn. Derhalve concludeert zij: het is overgeschreven uit die Indische literatuur.
Uit den aard der zaak rijst hierbij direct de vraag: hoe zijn de schrijvers der Evangeliën aan deze Indische bronnen gekomen? Men versta toch dat in die tijden het met den boekhandel geheel anders stond dan thans. Ook waren er geen gedrukte boeken. Daarbij het gebied van het Buddhisme en dat van het Christendom lag ver, zeer ver van elkaar af; en eenige relatie van aanbelang waaruit althans de mogelijkheid zulk eener „ontleening” kon verklaard worden was er in die eeuwen niet. Zoo is 't getuigenis, neen niet van psychiaters (gelijk mevr. Ludendorff is) niet van sterrenkundigen, niet van sportleiders, ook niet van melkboeren of bakers; — maar van vaklui, van Indologen van mannen als Speyer, Windisch, Garbe, Oldenberg, Schomerus, e.a. Maar mevr. Ludendorff wil gelooven” (ja, ja!) aan een boek dat destijds in de Bibliotheek te Alexandrië zou te vinden zijn geweest, uit Indië afkomstig, en dan nog wel in 't Grieksch vertaald. Wat zegt Prof. Windisch (een moderne) hiervan? Aldus: „Von einem bestimmten buddhistischen Werke, das schon im ersten Jahrhundert n. Chr. in Uebersetzungen bis noch Galiläa gekommen wäre, is nichts bekannt, Auch davon wissen wir nichts, dasz einzelne Buddhisten auf weite Missionsreisen gegangen wären.”
Dat er op andere wijze kennis van Indische literatuur zou bestaan hebben, valt zeer zacht gezegd, volgens de meest vooraanstaande vakgeleerden uitermate te betwijfelen. Hoe zou het ook kunnen ondersteld worden? Behalve dan door „psychiaters” van het genre mevr. Ludendorff. Immers we kunnen voor de mogelijkheid zulker relaties drie perioden onderscheiden; in de jaren 500 vóór Chr. tot 200 nà Chr.
1e, De periode die de Perzische genaamd wordt, en welke loopt tot Alexander den Groote. Wat uit die periode over Perzië heen Griekenland bereikt heeft is miniem. 2e. De dusgenaamde Grieksch-Noord-Indische periode van Alex. den Groote tot ongeveer 100 vóór Chr. In dezen tijd zijn er wél nawijsbare relaties; maar zonder invloeden. Nu is aan te wijzen, dat in deze periode noch Indië door Griekenland, noch Griekenland door Indië merkbaar is beïnvloed; 200 goed als niets nieuws is er uit ervaren. Laat staan, dat we in deze periode zulke bronnen zouden moeten zoeken, als gefabeld wordt door mevr. L.
3e. De Alexandrijnsch-Zuid-Indische periode van af 100 vóór Christus. Dat zou dan de eigenlijke bronnen-periode moeten worden. Want toen was er handelsverkeer tusschen Indië en Alexandrië. Maar in de literatuur van dien tijd, wijsbegeerte etc. is totaal niets te bemerken van een „ diepergaand” weten aangaande Indische dingen. Hoe kwam dat toch? Wel de lieden dezer relaties, de zeelui en kooplui die uit Indië kwamen, interesseerden zich blijkbaar niet bijzonder over deze geestelijke aangelegenheden. Het oponthoud was ook te kort, voor dieperen inblik. Ook was de cultureele en de beschouwings- en wetenschapstoestand dezer lieden nu juist niet van dien aard dat men er van verwachten kon een eenigszins beteekenisvollen invloed op het geestesleven van het Westen.
Mevr. L. stelt zich zulke vermiddelingslieden mogelijk voor als een gezelschap van...... psychiaters, letterkundigen, priesters, sterrenwichelaars enz. enz.
Laten we haar dan wat opheldering geven. Er was binnen Alexandrië's muren omtrent 100 vóór Chr. „waarschijnlijk” een Indische Kolonie. Kunnen we daarvan veel voor 't geestesleven en de beïnvloeding ervan onderstellen? De lezer oordeele zelf. Een schrijver uit dien tijd zegt ons, dat zij die een zeereis ondernamen behoorden tot hen die op 't pijnlijkst gemeden moeten worden; een lijst der zulken wordt dan vermeld als volgt: Schouwspelers en zangers, een welker vrouw een ,,Sudra” is. Voorts de zoon eener overspeelster, een die weggeloopen was uit het ouderlijke huis, een brandstichter, een drankverkooper, een meineedige, een die van spel leeft, enz. Men bemerkt, zeelieden en zeereizigers behoorden nu juist niet tot de geestelijke élite. En van die zijde moest dan toch de geestelijke invloed op het Westen, en op de Evangeliën gekomen zijn,
De vakgeleerde Indoloog Schomerus wijst in zijn jongste boek er op, dat het handelsverkeer uit dien tijd moet ondersteld worden, gevoerd te zijn door niet- Brahmanen. Zijn.1. die vanuit Indië destijds handel dreven op Alexandrië, zijn allicht geen Brahmanen geweest. Het waren de z.g.n. Draviden die juist geen Ariërs waren, en die in onderscheiding van de echte Brahmanen wèl handeldreven en ter zee voeren. En nu waren er te dier tijde onder die Indische Draviden wèl Brahmaansche koloniën; maar die hebben, gelijk wetenschappelijk vaststaat, geen invloed uitgeoefend op geestesrichting, literatuur en cultuur dezer Draviden. Zelfs vindt men slechts enkele Sanskritwoorden overgenomen. Hoe zou dus uit dit handelsverkeer invloed van geestelijken, religieusen nog wel van Brahmaanschen aard kunnen zijn uitgegaan op het Semitische en Hellenistische Westen.
Vergeten we ook niet, dat het verschil in taal een geweldige factor is die meetelt. Handeldrijvenden kan men met vreemde volken ten slotte wel met behulp van weinige woorden. Maar om cultureele en religieuse verhoudingen te leeren kennen, en om er invloeden van te poneeren, dat eischt meer. En dat meer ontbrak toen in die relaties.
Nog één punt zij aangeroerd, om in 't licht te stellen hoe onwetenschappelijk de hypothese, n.l. deze stelling van Mevr. L. en van al diergelijke vijanden van den Christus Gods is.
Als er n.1. sprake kon zijn van meetellen-de invloeden van Indië uit op onze Evangeliën, dan zou zeer zeker en nog veel meer van zulk' een invloed sprake moeten kunnen zijn op de Grieksche religie en philosofie. Indien daarop nu geen invloeden van aanbelang merkbaar zijn; dan zeker niet op de Evangeliën. Zij die willen fabelen van een invloed van Indië op de Evangeliën, doen dan ook niet weinig hun best, om toch maar aannemelijk te maken, dat het algemeen Grieksch denken dien invloed óók vertoont. Want het zou niet aan te nemen zijn, dat een zoo invloedrijke en geweldige philosofie als die van Indië, dan wèl onze Evangeliën had aangeroerd en heelemaal niet de Grieksche philosophie, religie en cultus zelf. Het zou te veel plaatsruimte vragen, om dit vraagstuk hier te behandelen. Ik moet daarom volstaan met het volgende, maar hetgeen toch wel iets zegt.
Wecker, een bevoegde autoriteit ten deze, heeft er van geschreven, dat er eenige sporen van Indischen invloed (in de eerste eeuw vóór Chr., althans niet eerder) kunnen ontdekt worden in de Grieksche literatuur; n.1. wat aangaat uitgebreider kennis van landen en volken, ook is er materiaal van botanischen en zoölogischen aard te vinden; maar op de Grieksche religie zelve is niet de minste invloed op te merken.
Philosophisch zijn de sporen ook al schraal en schaarsch, Op de oudere philosophie gansch en al niet. B.v. Aristoteles denkt toch zeker wel door en door onIndisch! De vakkenners weten het.
Wat de religie en cultus aanbelangt sedert den aanvang der tweede eeuw Chr., dan kunnen we constateeren dat er op den Griekschen cultus invloeden zijn ingedrongen uit Egypte, Phrygië, Babel, Perzië, maar vanuit Indië niet. Niets aanwijsbaars is er dienaangaande. En dan zou dit toch het geval zijn geweest (en nog wel zoo álbeheerschend en invloedrijk) — met het Christendom en de Evangeliën? Mevr. Ludendorff moge het zichzelf in haat tegen den Christus gesuggereerd hebben; 't is op de lijn van haar ,,vak” verklaarbaar zelfs! En Bolsjewistische ná-schreeuwers mogen applaudisseeren, wij wenschen als christenen, dat is ook als nuchtere waarheidslievende wetenschapvorschers ons aan...... zulke ,,mythen” (want dát zijn nu eens mythen!) niet over te geven.
Men zou zoo zeggen: hoe komt mevr. Ludendorff toch aan haar „wetenschappelijke” nonsens? Ze is heusch nog naief genoeg om het zelf nu en dan te verklaren. Namelijk ze put voor geen gering deel uit Plange. Th. J. Plange die op zijn beurt weer navolger van Louis Jaccoliot is. Laat ik nu mogen mededeelen dat deze beide auteurs door de wetenschappelijke Indologen, vakmannen, niet ernstig worden genomen.
De vakkundige M. Robertson, allesbehalve een voorstander van het christendom, heeft in een boek getiteld „La Bible dans l'Inde” allerlei materiaal verwerkt, maar waagt het niet, om van deze beide auteurs gebruik te maken. Zelfs verklaart hij, dat jaccoliot bij zijn Indische ,.studiën” de dupe van het bedrog eens priesters is geworden. Prosit!
Geen der wetenschappelijke Indologen, zoo deelt ons Schomerus mede, heeft van de geschriften der bovengenoemde beide auteurs gebruik gemaakt; behalve dan...... mevrouw Ludendorff; maar gelijk we al meermalen het smartelijk „genoegen” mochten hebben aan te toonen; die is dan ook ten dezen niet wetenschappelijk.
Wel zegt zij, om u toch maar vertrouwen voor haar empirische nasporingen in te boezemen, en om u toch maar goedgeloovig in haar Indologische wijsheid te maken, (suggestie?!), — dat zij is de dochter van een ,,Sanskrit- und Keilschriftforschers von ungewöhnlichen Kenntnissen”. — Dat belooft wat! Edoch. Men is op onderzoek uitgegaan, en wat bleek? Dat haar vader, de heer Bernhard Spiesz, een brave beste man overigens, als zoodanige „vorscher” niet bekend stond. Zijn naam wordt in de literatuur niet ontmoet. Aan een gymnasium te Wiesbaden was hij godsdienstleraar. Op onderzoek uitgegaan ontving men van uit Wiesbaden ten antwoord, dat het daar onbekend was gebleven dat hij Indoloog was!
Hoe komt mevr. Ludendorff toch tot zulke enormiteiten? Boerenbedrog? En dan nog wel door de atheïsten en bolsjewisten zoo beapplaudiseerd! Of is ze zelf zoo zoetjesaan object van psychiatrie geworden? Want inderdaad, in vollen ernst, eenmaal riep Festus uit tegen Paulus: de groote geleerdheid brengt u tot razernij maar hier kon men zeggen: de razende vijandschap tegen God en Christus voert u tot groote enormiteiten van dwaasheid. Ja, de dwaas zegt in zijn hart er is geen God.
Ludendorff, de generaal zelf, de man van mevr. L., heeft dezer dagen de wereld kond gedaan, dat hij den naam „antichrist” een eeretitel acht. Gemerkt de gronder waarop men tegenwoordig zich deze decoratie op de borst spelt, is deze uitspraak voor de militaire rechtbank der wetenschap. (naar het Fransche spreekwoord) „erger dan een zonde, het is een fout.”

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1933

De Wekker | 5 Pagina's

Het Evangelie een Indische mythe

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1933

De Wekker | 5 Pagina's