Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

J. N, te G. schrijft: In een onlangs door mij beluisterde preek, werd ais ideaal ge steld, Calvijn toen hij Servet deed ver-branden. N, vraagt daar eens wat meer licht over en zou tevens graag eens weten hoe wij daarover hebben te oordeelen. Wij willen hopen dat de prediker, die door N. beluisterd werd, dit gezegd heeft in een oogenblik, toen hij zijn tong niet in toom wist te houden. Indien het echter in vollen ernst gezegd mocht zijn, is het een dubbele onjuistheid te noemen, want het is, zóó gezegd en bedoeld, en als historische mededeeling en als ideaal, niet juist.
Het gaat niet aan om in deze rubriek it heel de historie van dit proces in den breede weer te geven. Het zou misschien wel aanbeveling verdienen, dat bekwamer hand dan de onze, dat in een andere rubriek eens deed. Zoolang dat echter nog niet geschiedt, zouden wij den vrager raden eens te lezen. de wel beknopte, maar toch zeer zakelijke beschrijving van deze zaak in het keurige boek: Calvijn, door E. Stickelberger, in 1931 bij Kok te kampen in vertaling verschenen.
Voor heden en hier alleen dit: Calvijn heeft Servet niet doen verbranden, dat heeft de raad van Genève gedaan. Wel is Calvijn als aanklager van Servet opgetreden, overtuigd als hij was, van het ontzettende gevaar van de gedachten, door Servet aangehangen. Immers het gevoelen van Servet omhelsde veel meer dan alleen maar de loochening van een bepaald leerstuk als de Drieëenheid Gods en het Zoonschap van Christus. Servet, was naar Genève gekomen in de hoop zooveel steun bij de Libertijnen te vinden, dat het werk der Reformatie aldaar zou kunnen gebroken worden en hij de plaats van Calvijn zou kunnen innemen. Ware dit boos opzet gelukt, naar menschelijke berekening waren de gevolgen daarvan voor de kerk des Heeren in dien tijd schier niet te overzien geweest. Ook ware het dan met de staatkundige vrijheid van Genève gedaan geweest. En kerkelijke en leerstellige èn staatkundige vragen, alle weer in verband met de Reformatie. liggen hier in elkander verweven. Hier is meer dan alleen maar een kettergericht. Vandaar dat Calvijn, die eerder noch later, in Genève noch elders, nooit op dergelijke wijze een ketter aanklaagde _ hier al het gewicht van zijn persoon en invloed liet wegen, om de raad van Genève tot deze veroordeeling te bewegen. Zoo wordt het wel verklaarbaar dat Calvijn aanstuurde op den dood van Servet. Men stelle het zich echter niet zóó voor, dat Calvijn er een zekere wellust in gehad zou hebben dezen ketter te braden, Calvijn heeft gedaan wat hij kon’ om te voorkomen dat Servet verbrand zou worden. Hij wilde een andere wijze van straffen. De raad van Genève, in zijn meerderheid Libertijnsch, had in de veroordeeling van Servet, tegenover Calvijn reeds een nederlaag geleden en wilde daarom in zijn verzoek den hervormer niet ter wille zijn.
Dat een man als Servet, om zijn af-wijkende meeningen ter dood is gebracht, moet gezien worden in de lijst van zijn tijd. Het was toen de algemeene meening dat dergelijke afwijkingen met den dood gestraft moesten worden. Toen dan ook het proces van Servet hangende was en de raad van Genève advies inwon van de Zwitsersche Stenden en van vele invloed-rijke personen in dien tijd, luidde aller advies, dat men dezen pest streng weren moest. Dat men meende het op deze wijze te moeten doen was een gedachte, die men van Rome overgehouden had. Men kan verschillen over de vraag of in Art, 36 onzer belijdenis ook te vinden is deze zelfde gedachte. Noodzakelijk is het niet dit aan te nemen. gelijk blijkt uit de toe-lichting in het rapport, uitgebracht op onze Generale Synode in 1928.
Het is niet de weg om op deze wijze de waarheid te handhaven. Wie deze methode het ideaal acht moge bedenken, dat de brandstapel van Servet de eenige is, die op dusdanige officieele wijze door het Protestantisme opgericht is. Werd dit wat meer bedacht, het zou naar twee zijden nuttig zijn: voor hen die zich er aan stooten, en voor hen, die er een na te jagen ideaal in zien. Dat Calvijn zelf deze dingen niet gepreekt heeft blijkt dui-delijk uit zijn Institutie 4, 12, 8. Men make deze „donkere dag” in het leven van Calvijn, gelijk de Calvijn-kenner bij uitnemendheid, Doumerge, hem genoemd heeft, niet tot een lichtend ideaal voor een bij uitstek gereformeerd Protestantisme.

J. C. B. te A. schrijft: Daar er geen afval der heiligen is, hoe moet ik dan Hebr. 6 : 4—7 verstaan?
B. is de eerste niet, die deze vraag stelt, hij zal vermoedelijk de laatste ook nog wel niet zijn. En eveneens velen worden met dit schriftgedeelte aangevallen, als het gaat over de vraag of zij deelgenooten zijn aan het werk der genade in hunne harten.
Er is hier sprake van hen, die verlicht zijn geweest en afvallig worden en, door den aard van hun afvallen. niet weder tot bekeering kunnen komen.
Wie zijn dit? Het zijn degenen. die des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn. Hier ligt de kernvraag nu: op welke wijze zijn zij den Heiligen Geest deelachtig geworden? Op de wijze zooals Gods kinderen die deelachtig zijn, of is hier van een andere wijze van bezit des Geestes sprake?
Al wat God werkt, werkt Hij door den Heiligen Geest. Draagt de Heere zijn Woord uit, zijn openbaring, in de wereld, dan gaat het Woord vergezeld van de werking des Geestes. Daardoor is dat Woord levend en krachtig. Zonder nu nog zaligmakend te zijn, gaat er van dat woord invloed en werking uit, een invloed, die bij den een zeer oppervlakkig is en bij den ander dieper het leven raakt en beweegt, zonder echter de waarachtige vernieuwing des harten te werken, Deze algemeene werkingen des Heiligen geestes geven aan de natuurlijke zielekrachten een geestelijke tint. Zoo zijn ook het historisch geloof en het wonder- en tijd-geloof, elk op een eigen wijze, uit den Heiligen Geest te noemen, Zij toch worden niet gevonden buiten den kring waar-in Geest en Woord invloed oefenen. maar juist daarbinnen en zij kunnen in den mensch opgewekt worden, zonder wedergeboorte omdat hij een gevallen beeld-drager Gods is, die er, zelfs in zijn geestelijken doodstaat, nog op aangelegd blijft om in relatie te staan met de dingen Gods.
Dan komt er bij dezen invloed des Geestes niets nieuws in den mensch, maar worden de zielefuncties zoodanig georganiseerd dat het schijnt of er een nieuwe mensch geboren werd. Dat is wat onze yaderen plachten te noemen: de onweder-geborene op zijn best.
Over dezulken handelt de Apostel in het onderhavige schriftgedeelte. Zij zijn verlicht geweest, zij hadden inzicht in de waarheid Gods, een klare bevatting, Zij hebben de hemelsche gaven gesmaakt, zij hebben datgene wat de Geest aan gaven schenkt, gekend, Kortom zij hebben iets genoten van het koninkrijk Gods.
Eén zaak leest ge echter onder de ver-melde gaven niet. Er is geen sprake van schuldbesef en -belijden. Dat hebben zij gemist omdat zij niet vernieuwd waren.
Er is wel een begin geweest, — de vorm der werkwoorden in het oorspronkelijke wijst daar op — maar dat is niet voortgegaan naar de diepte en de vernieuwing des harten. Daarom kunnen zulken afvallen, of, gelijk er eigenlijk staat: er . naast vallen.
En vallen zij a£ dan is hunne vernieuwing onmogelijk te achten. Hun val is definitief, Zij hebben den Heiligen Geest gelasterd, door datgene, wat Hij hen als heerlijk en begeerlijk had doen zien en ben een proeve van gegeven had, toch den rug toe te keeren en er zich opzet- telijk tegen te kanten.
Zij kruisigen Christus wederom en maken hem openlijk te schande. Zij zijn aïs de Joden, die Christus kenden en hem toch verwierpen.
God heeft de wetten, ook der zonde, gezet en dit heilig recht Gods sluit hun van de genade uit. Wat Zijn almacht wel zou vermogen wij zijn recht niet
Zij, die hier in bestrjjding hun eigen beeld meenen te zien, verliezen menig-maal uit het oog dat hier sprake is van afvallen en openlijk te schande maken, d.i. een lust er in hebben om dat te doen.
De voorbeelden van zulken als hier geteekend worden, geeft de schrift vele. Wij denken aan Saul, Bileam, judas, Simon de Toovenaar e.a.
Dezelfde vraagt of in Openb. 7 :4 en in 14 : 1—-5, in welke beide plaatsen sprake is van 144000 verzegelden dezelfden bedoeld worden.
Wij meenen van wel. Er is verschil in de omstandigheden, waaronder ze door den Apostel worden gezien, maar overigens zijn zij gelijk. In hfst. 7 hoort Johannes van hen, terwijl hij in hfst. 14 ben ziet. In 7 wordt gezegd waartoe ze verzegeld worden, in H wordt het resultaat van de verzegeling gezien. Zij zijn omdat zij verzegelden Gods waren het oordeel onbeschadigd en onbesmet doorgekomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1933

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1933

De Wekker | 4 Pagina's