Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Primair en secundair (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Primair en secundair (II)

Een Historische fout.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie de historische lijn wil volgen van den confessioneelen strijd tegen de vereeniging van 1892 heeft rekening te houden met het bezwaarschrift, dat is ingediend. Wij mogen veronderstellen, dat de inhoud van dit bezwaarschrift bij onze lezers bekend is. Dit bezwaarschrift, geteekend door predikanten F.P.L.C. van Lingen en Js. Wisse Czn., namens zooveel honderd leden der Christelijke Gereformeerde Kerk mag niet en moet niet bij stukjes gelezen worden, maar al wat daarin staat heeft documentale waarde.
Dit stuk is naar zijn werkelijken inhoud een weergave van de acte van afscheiding. Gelijk in de acta van afscheiding zoowel op een zuiver kerkbegrip als op de leer de nadruk wordt gelegd zoo geschiedt het ook in dit bezwaarschrift. Zoo lezen we, wat het kerkbegrip betreft

In den strijd der laatste jaren bleken de beginselen van afscheiding en doleantie met elkander in strijd vooral in de beschouwing der Hervormde kerk.

Zoo lezen we, wat de leer betreft:

En eindelijk is het ons een overwegend bezwaar voor gereformeerd te erkennen, wat door voorgangers der doleerende kerken in den laatsten tijd in het publiek is uitgesproken en geleerd omtrent wedergeboorte en den heiligen doop!

Hier is dus wel ter dege een leergeschil aanhangig en dat niet omtrent een of ander ondergeschikt punt, maar rakende de kenmerken van de ware kerk. Het geldt Woord en sacramenten, die naar luid van dit bezwaarschrift hun gereformeerd karakter hebben verloren in een kerkgroep, die wel als doleerende kerken zich kan aandienen, maar niet als gereformeerde kerk mag worden erkend.
Het leergeschil is hier dus niet secundair geacht, maar als een overwegend bezwaar tegen de vereeniging in 1892 gekarakteriseerd. Dit staat historisch zoo onomstootelijk vast, dat het ons alleen bevreemden kan als men een andere lezing van dezen gang van zaken zou willen geven. Dat dit bezwaarschrift dit alles primair stelde vond zijn oorzaak, in hetgeen de leider der doleerende kerken Dr. A. Kuyper over Woord en Sacramenten had geschreven.
Gelijk Kuypers boek „De Reformatie der kerken” een directe veroordeeling is geweest van het kerkbegrip der afscheiding, zoo zijn diens dogmatische artikelen een directe veroordeeling geweest van de confessioneele opvatting der Christelijke Gereformeerde kerk over Woord en Sacramenten.
Ik zou dit natuurlijk voldoende kunnen aantoonen uit tal van citaten. Ik neem er slechts twee.
Hiervoor mij ligt de Heraut No. 666 van 28 September 1890, dat is dus twee jaren vóór de vereeniging van 1892. In dit nummer wordt een leer ontwikkeld, zooals die nooit in de kerk der afscheiding is geleerd, omdat deze in strijd moet geacht met onze formulieren van eenigheid. Het artikel vangt aldus aan:

Uit ons doopsformulier is het derhalve volkomen duidelijk, hoe in dit schoone stuk de te doopen kinderen voorkomen, niet als nog buiten alle genade en ganschelijk in hun verdoemenis liggende, maar als reeds van Godswege begenadigd door de inplanting van het onverliesbaar zaad der wedergeboorte.”

Dit artikel sluit met de woorden:

En ze (de kerk) belijdt eindelijk, dat de kerk dit werk Gods reeds bij de pasgeborenen te onderstellen en ze op dien grond te doopen heeft, en deswege zoo ze opgroeien er op dringen moet dat ze tot bekeering komen en zoo ze vroeg sterven ze nastaart in het vertrouwen, dat ze door aanschouwing zalig zijn.”

En hoe zeer de kerkrechtelijke en de dogmatische zijde in de actie van 1892 elkander raken, schijnt Dr. Kuyper beter begrepen te hebben dan sommigen, die meenen, dat het kerkrechtelijke primair is.
Vergeten wij niet, dat het begrip „palingenesie” heel Kuyper’s denken beheerscht.
In Dr Kuypers geschrift „Separatie en Doleantie”, waarin hij het kerkrechtelijke vraagstuk scherp belicht schrijft hij op blz. 14:

En dit zelfde standpunt nu neemt Voetius en het Gereformeerde kerkrecht ook ten opzichte van de gedoopten in. Onze kerken doopen niet als konden zij door den Doop iemand wederbaren, maar in de onderstelling, dat de doopeling vooraf wedergeboren is. Waar men dat niet onderstelt, mag niet gedoopt worden. Elke doopeling, ook het kleinste kind, wordt dus niet gedoopt om hem daardoor eerst in het Lichaam van Christus in te lijven, maar als zijnde een lidmaat van Christus, d.w.z. als zijnde een lid van zijn mystiek geestelijk lichaam.”

Deze kerkrechtelijk dogmatische bewering werd neergeschreven in het jaar 1890, twee jaren vóór 1892.
Hierom had de Christelijke Gereformeerde kerk in 1892 een kerkrechtelijk-dogmatisch en een dogmatisch-kerkrechtelijk bezwaar van „primaire” beteekenis.
Wij zouden zelfs dit woord „primair” liever niet gebruiken, wijl alles, wat de confessie eener Gereformeerde kerk geldt niet anders dan als primair kan gesteld. Het woord „secundair” heeft tegenover de confessie geen recht van bestaan in een Gereformeerde kerk.
In een Gereformeerde kerk beslist de confessie.
Dit was juist de groote fout in 1892, dat men op grond van de belijdenis vereenigde, terwijl men wist, gelijk later door de Wachter eerlijk is erkend, dat deze leeringen als boven aangehaald niet in overeenstemming zijn met onze gereformeerde belijdenisschriften.
Wij zouden een groote historische fout maken, zoo wij de leergeschillen als secundair gingen stellen bij het vraagstuk der vereeniging van 1892.
Deze dingen goed vast te leggen achten wij van het allergrootste belang tegenover ons opkomend geslacht, dat voor alle dingen een zuivere objectieve maatstaf moet ontvangen in den histonschen gang der geschiedenis van 1892. Ons opkomend geslacht moet weten, dat heel de strijd van 1892 een confessioneele strijd is geweest, waarin niet „primair” en „secundair” valt te onderscheiden, maar dat de kerk der afscheiding de draagster was van de zuivere bediening van Woord en sacramenten, en dat wij daarom een „overwegend bezwaar” tegen ongereformeerde leeringen moesten inbrengen, waarom wij in 1892 niet konden mee gaan met die vereeniging en op dat tijdstip.
Maar behalve een historische is hier ook nog een principieele fout.

A. (Apeldoorn), S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1934

De Wekker | 4 Pagina's

Primair en secundair (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1934

De Wekker | 4 Pagina's