Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Predicatie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Predicatie.

uitgesproken in de ure des gebeds, voorafgaande aan de Generale Synode te Zwolle op Maandag 3 September 1934, door Ds L. de Bruyne, van Zwolle.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zag des nachts, en zie, een man, rijdende op een rood paard, en hij stond tusschen de mirten, die in de diepte waren; en achter hem waren roode, bruine en witte paarden.En ik zeide: Mijn Heere! wat zijn deze? Toen zeide tot mij de Engel, die met mij sprak: Ik zal U toonen wat deze zijn.Toen antwoordde de man die tusschen de mirten stond, en zeide: Deze zijn het, die de Heere uitgezonden heeft om het land te doorwandelen.En zij antwoordden den Engel des Heeren, die tusschen de mirten stond, en zeiden: Wij hebben het land doorwandeld, en zie, het gansche land zit en is stil.Toen antwoordde de Engel des Heeren en zeide: Heere der heirscharen, hoe lang zult Gij U niet ontfermen over Jeruzalem en over de steden van Juda, op welke Gij gram geweest zijt deze zeventig jaren?En de Heere antwoordde den Engel, die met mij sprak, goede woorden, troostelijke woorden. Zacharia 1:8–13.

De Heere is een krijgsman. Zoo zong Israel, nadat het de groote daden des Heeren had aanschouwd, toen Hij Farao met al zijn ruiteren in de roode zee deed omkomen en Israel droogvoets daardoor leidde. In hun overwinningslied bezongen zij Gods groote daden en juichten: De Heere is een krijgsman.
Zoo is de Christus-openbaring onder het oude testament.
Als Jozua met het leger der Israelieten ligt voor de sterke vesting Jericho en hij eenzaam over het veld loopt, rijst de vraag bij hem op: Hoe zullen wij die sterke stad innemen? En zie, dan staat daar op eenmaal een krijgsman voor hem in volle wapenrusting. De held Jozua treedt nader, hem onverschrokken tegemoet met de vraag: Zijt gij van ons of van onze vijanden? Het antwoord is: Ik ben de Vorst van het heir des Heeren en Ik ben nu gekomen.
Gekomen om het krijgsplan des hemels omtrent de inname van Jericho aan Jozua bekend te maken.
De Heere is een krijgsman.
Als Jesaja de Christus ziet in zijn overwinningsheerlijkheid, roept hij uit: Wie is deze, die van Edom komt, met besprenkelde kleederen van Bozra? Deze, die versierd is in zijn gewaad, die voorttrekt in zijn groote kracht. Dan antwoordt de held Christus, die later als overwinnaar uit Jozefs graf te voorschijn zal treden, dat Hij de strijd heeft gestreden, de overwinning behaald en dat niemand der volkeren met Hem was.
De Heere is een krijgsman, zoo juicht de kerk, als zij des Heeren daden gedenkt, als zij zich herinnert hoe weleer de Heere als een held aan de spitse ging; Zijn volk uitleidde en doorleidde; in den strijd wierp en tot de overwinning bracht.
Daar de Heere een krijgsman is, is Zijn kerk een strijdende kerk. De inwoning van Christus in Zijn kerk, voert Zijn volk tot den strijd.
Als de Heere Zijn Geest uitstort, als het leven openbaar wordt, leidt dit tot den strijd. Ga het maar na in de geschiedenis der kerk. Het werk des Heiligen Geestes in de harten der reformatoren bracht hen in den strijd met Rome. Waardoor werd de stilte verbroken in de dagen, voorafgaande aan de Scheiding? Doordat de Koning op het slagveld verscheen, als de Vorst van het heir des hemels en Zijn volk in den strijd wierp om Zijn woord, Zijn eer, Zijn koningschap. Zoo zouden we kunnen doorgaan in de geschiedenis. Elke uitstorting des Heiligen Geestes tot levendmaking en verlevendiging voert de kerk in den strijd.
Ik wil daarom in deze bidstond voor de Generale Synode U wijzen op de Man op het roode paard, staande tusschen de mirten, als krijgsman.
Doch zie, o kerke Gods, Hij, Uw God en Koning, is meer! Hij is ook de groote Voorbidder, die Zijn smeekbede opheft voor een stil en een gerust volk en die bede, in haar verhooring, werpt Zijn volk ook weer in den strijd.

Gij verwacht in een bidstond geen uitgewerkte predicatie. Laat ons de gedachten, die uit dit nachtgezicht tot ons spreken, naar voren mogen brengen, opdat we komen tot de bede, dat Christus zich in ons midden openbare zooals dit visioen hem ons teekent.
Zacharia’s nachtgezichten verplaatsen ons na de ballingschap van Israel. Het volk is teruggekeerd uit Babel, het begint een nieuw leven in Palestina. Dat begin was goed. Stad en tempel werden herbouwd.
Van blijdschap konden ze het bijna niet gelooven. Als de Heere de gevangenen Sions wederbracht, waren zij gelijk degenen die droomen.
Wat een liefde en ijver, wat een toewijzing! Zij geven zich zoo spontaan voor den herbouw van stad en tempel. Doch Gods volk van alle tijden is hetzelfde. Weldra worden ze moedeloos door den tegenstand der vijanden en doordat jaar op jaar de oogst hen tegenvalt. De uitwendige levensomstandigheden werken op hun geloofsleven zoo schadelijk in, dat weldra een geestelijke malaise intreedt.
Bovendien, velen zijn in Babel achtergebleven. Velen, op wien zij hun hoop gesteld hadden. De vijanden spotten: wat zouden deze aamechtige joden. Jaren aaneen reeds ligt de bouw van
's Heeren stad en tempel stil. Doch de Heere is zijn volk gedachtig, ook hierin, dat Hij Zijn profeten zendt met het Woord des Heeren. Scherp en bestraffend treedt Haggai op. In den naam des Heeren roept Hij het volk toe, dat zij hun hart op hunne wegen zullen zetten. Zij hebben nog wel tijd en geld om voor zichzelf gewelfde huizen te bouwen, doch des Heeren huis ligt woest. De prediking van den getrouwen getuige slaat in. Het volk erkent zijn zonde en nalatigheid en vreest voor ‘s Heeren Woord. In dezen tijd nu zendt de Heere Zacharia, die in nachtgezichten des Heeren Woord ziet, uitgebeeld ziet wat de Heere voor Zijn volk is en wat Hij hen doen zal.
Een goddelijke teekening van het volk en van de trouwe Gods ligt voor hem uitgespreid. Zoo ligt voor ons het eerste visioen.
Bemoedigend gezicht. De profeet ziet een mirtenboschje in een vallei, doch in tegenstelling met dit liefelijk tafereel ontdekt hij tusschen de heesters een krijgsman, gezeten op het oorlogspaard. Wie is dat en wat is zijn werk, zoo vraagt de profeet. Het antwoord zij ook voor de kerk van onzen tijd een bemoedigend en een vertroostend woord, dat ons zegt: Machteloos volk in Uzelven, de Heere is een krijgsman. Maar die Held is tegelijkertijd Uw voorbidder. Uw zaak is Zijn zaak, Uw eer is Zijn eer.
We spreken tot U over:
De Man op het roode paard tusschen de mirten.
en wijzen U:
1e. op het beeld, waaronder de Heere Zijn volk teekent, beluisteren:
2e. de boodschap, door de dienaren gebracht, en toonen U:
3e. de plaats, welke Christus in het midden van Zijn gemeente inneemt.

Ik zag des nachts, zegt de profeet. De Heere gaf Zijn profeet deze visioenen des nachts, waarom wij spreken van nachtgezichten. Israel verstond deze symbolische sprake. Het was nacht voor
‘s Heeren volk. Een gedeelte toch was weergekeerd uit liefde tot Jeruzalem, des Heeren zaak ging hen ter harte. Dat waren de oprechten, die in Babel hadden uitgeroepen: Eer vergete mijn rechterhand zichzelven, dan dat ik U vergete, o Jeruzalem! Doch dat was niet het geheele volk, eenige tienduizenden slechts. Velen hadden de rust in Babel lief en bleven daarom achter. Zeker, het was een opgewekte tijd toen men terugkeerde uit Babel, De liefde Gods was de boventoon van hun leven. Wat een toewijzing en ijver, wat een opofferingen getroostten zij zich!
Ik denk hier aan de dagen der Scheiding. Ook toen lag de eere Gods bij Zijn volk boven. Wat een uitgang! Met blijdschap verlieten onze vaderen alles, wat hen lief was, en zagen de berooving hunner goederen met vreugde aan. Berooid van alles, dienden zij liever den Heere in een schuur of stal, dan in de gewelfde kerkgebouwen, waar zij van geestelijk gebrek omkwamen. Met toewijding zetten zij hun schouders onder den arbeid, om ‘s Heeren huis te herbouwen.
Keeren we tot Israel terug. Er komt verslapping en inzinking. De tijd in dit visioen geteekend is nog niet die, waarin ze als één man stonden op de muren van Jeruzalem met in de eene hand de troffel en in de andere hand het wapen.
Deze tijd is nog niet die, waarin ze allen door den drang der liefde vaardig waren en de apotheker naast den kruidenier, de bressen in Sions muur heelden.
Neen, de bouw van stad en tempel is gestaakt! De vijanden verheffen zich en waar Israel Zijn geloofsmoed verliest, liggen de handen slap.
Wat ziet de profeet nu? Hij ziet in de diepte van een dal een mirtenboschje. Die mirten in de diepte zijn het beeld van ‘s Heeren volk, van Israel, van Zijn kerk. Let op de teekening. ‘s Heeren kerk wordt hier niet vergeleken bij de statige eiken op de flanken der bergen. Aan de wereld valt de kerk des Heeren nauwelijks op. Zij loopt er over heen, neemt er geen notitie van.
Gij kent de mirt? Een sierheester met donkergroene, glanzende bladeren en witte bloesems. Haar plaats is in de laagte, in vochtige streken. Dit is het beeld van Israel, zooals het door den profeet gezien wordt. Het heeft thans geen positie van beteekenis. De groote mogendheden tellen het niet meer. Doch voor den Heere is het niet verborgen. Hij ziet Zijn volk, in al hun omstandigheden.
De mirten in de laagte. Dat is de beste plaats voor Gods kerk in haar geheel, zoowel als voor elk kind Gods in het bijzonder. In de diepte, daar groent en groeit het geestelijk leven. Als Gods volk als arme, verbrokenen voor den Heere neerliggen, gaat er geur van hen uit. Zeker, zij willen ook wel eens de hoogte in en dat laat de Heere wel eens. toe, doch als die teere mirt dan op de hoogte der bergen de scherpe winden voelt waaien, als ze dan daar dor en mat staan op die steenachtige plaatsen, waar zij niet tieren kunnen en ze klagen den Heere de magerheid hunner ziel, roept Hij hun toe: Komt bij Mij, van den Libanon af en zie, daar in de laagte staat Christus tusschen de mirten.
We lezen: en zie, een man, rijdende op een rood paard, en hij stond tusschen de mirten, die in de diepte waren.
Hierin ligt de heerlijkheid, de vastigheid, de onuitroeibaarheid van het mirtenboschje. Al wat het is en heeft, ontleent het aan dien Man, op het roode paard in zijn midden.
Ik vermoei U niet met de gedachten der verschillende uitleggers, wie die Man is. Hij is de Engel des Verbonds, de eeuwige Zone Gods, de Koning Zijner Kerk, de Christus Gods. Hij staat in het midden van Zijn kerk. Daarin ligt Uw heerlijkheid, o kerke Gods! AI zijt gij dan voor de wereld niets, al telt zij u niet, al zijt gij in Uw eigen schatting vaak niet meer dan een nachthut in den komkommerhof. De wereld moge U verachten, Gods eigen Zoon acht de plaats in Uw midden niet te gering. De kerk heeft de held Christus in haar midden. Dat gelooft gij toch! Dat is toch een heerlijk stuk, niet alleen van Uw belijdenis, maar ook van Uw geloof, dat Christus Zijn plaats heeft in het midden van Zijn gemeente! Dat gelooft gij toch, dat nu en in de dagen, dat wij in Synode samen zijn, de Heere Jezus als Koning Zijner Kerk in ons midden is, staande tusschen de mirten. O geliefden, als we dat niet gelooven, dan hebben wij geen bestaan meer. Als we dat morgen en overmorgen en in de volgende dagen niet kunnen vasthouden, zouden we dan durven samenkomen? Geve Gods Geest in dezen tijd, die nachtelijk duister is, geve Gods Geest ons in deze synodeweek daarmede geloofswerkzaamheid, geloofsovertuiging: Heere Jezus, Gij zijt in ons midden!
Dat geloof, is een zaak, waarom wij bijzonder nu samengekomen zijn om te bidden.
Doch zoo zegt ge, en het verschrikt U, die Man zit op een rood paard. Indien ge Christus op een wit paard zaagt zitten, dan ware dit anders. Wit is de kleur des vredes! Rood is de kleur van het bloed.
De Heere is een krijgsman! Versta het. Israel heeft geen kracht tegen de vijanden, doch zie, de Heere zal voor haar strijden. De krijg is des Heeren.
Hoe zal Israel opwaken uit haar dorheid en doodigheid, uit haar ingezonkenheid? Zie, wonderlijk, de Heiland verschijnt niet alleen, het is een heele ruiterschaar, achter Hem zijn nog andere paarden, natuurlijk met ruiters er op, al noemt de profeet die niet. Roode, bruine en witte paarden.
Zacharia verwondert zich hierover en vraagt vol belangstelling: Mijn Heere. wat zijn deze?
De tolkengel, die Hem het visioen moet uitleggen, maakt zich gereed tot antwoorden, doch tot zijn verwondering en blijdschap antwoordt de man, die tusschen de mirten staat zelf. De aanvoerder der ruiters legt hem zelf het gezicht uit en zegt: Deze zijn het die de Heere heeft uitgezonden, om het land te doorwandelen. Het zijn dus de dienstknechten Gods, door Hem uitgezonden. Gij verstaat, dat de kleur der paarden symbolische beteekenis heeft. Wijst rood op bloed, bruin wijst op ziekte en wit op vrede. Zoo zou het rood het oordeel voorstellen over de vijanden, doch nu is het opmerkelijk, dat de Heere Jezus zelf ook op een rood paard is gezeten temidden van het mirtenboschje. Verstaan wij dit in zijn ontzettenden ernst, maar ook in zijn zalige vertroosting voor het Sion Gods. De Heere brengt Zijn oordeelen zelf over Zijn Sion, Zijn kerk; dat verdienen ze, daardoor moeten ze wakker geschud, opgeschrikt uit hun zondige rust. Daardoor moet er weer komen gebedswerk, daardoor moet Sion God weer noodig krijgen. Immers tijden van strijd zijn beter voor de kerk dan tijden van rust.
Doch let er op, en dit is een troost, Christus de Middelaar houdt zelf de teugels van het strijdros in handen. De Heere bestuurt zelf het oordeel over Zijn kerk. Neen, Hij geeft de uitvoering daarvan niet over aan Sions vijanden. In Zijn aan het kruis doorboorde handen rusten de teugels van het roode paard, dat hij berijdt in het midden van het mirtenboschje.
Als de Heere Zijn volk in de diepte brengt, daalt Hij zelf mede af!
Stijgt het water der beproeving in het dal, dan staat de Christus er zelf midden in en zal het niet verder doen komen dun tot aan de lippen.
Als de Heere de oordeelen over Zijn duur gekocht Sion brengt, kan Hij het in den strijd werpen zoo, dat de hel er tegen losstormt, doch weet, o Sion, dan gaat het in de eerste plaats tegen den Koning zelf.
Hij kan het vuur heet stoken, zevenmaal kan de oven heeter gestookt worden, doch tot verlossing van Zijn volk staat Hij midden in den gloed.
De Heere brengt zelf de oordeelen over Zijn kerk tot haar behoud, tot haar loutering. Waarom voerde Hij Israel naar Babel? Opdat het daar gelouterd zou worden.
Nogeens, dit is de troost broeders, als Christus ons als Zijn kerk in de beproeving brengt, dat Hij de teugels van het roode paard houdt. O, zie dan meer op die doorboorde Middelaarshanden, dan op het strijdros. Zie op den held in het midden van het in zichzelf arm en ellendig volk en put er troost uit, dat Hij Zijn kerk nooit verlaat, dat Hij Zijn volk wel beproeft, kastijdt, loutert, in het oordeel werpt. Verlaten, zijn volk verlaten, neen, dat kan de Heere niet! Dan zou Hij Zijn trouw te niet doen en Zijn deugden schenden. Bergen mogen wijken en heuvelen mogen wankelen, maar Mijne goedertierenheid zal van U niet wijken en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere Uw Ontfermer. Ik zal met U Zijn alle de dagen, tot de voleinding der wereld.
Als dan ook over ons verdrukking en benauwdheid komen moet om ons uit onze lauwheid op te wekken, opdat we weer groeien en groenen als de mirten in de diepte, dat wij dan geloofsoefeningen hebben door den Heiligen Geest met dit stuk: de teugels van het roode paard rusten in de aan het kruis doorboorde Middelaarshanden. Dit is een tweede zaak, waar we bijzonder als Synode om bidden moeten. Moge dit ook voor ons als kerk beleving worden!
Beluisteren we nu de boodschap, die de ruiters aan hun aanvoerder brengen: Wij hebben het land doorwandeld en ziet het gansche land zit en het is stil.
Zie nu, wonderlijk, wat gaat toch Christus de welstand van Zijn kerk ter harte! Deze boodschap: het gansche land zit en is stil, dringt Hem er toe Zijn Hoogepriesterlijk werk te verrichten voor Zijn volk.
Is er dan gevaar, nu alles rustig is? Overal, zeggen ze, zijn ze geweest. Onder de volken is geen werk voor het roode, noch voor het bruine paard. In Babel is het rustig en stil. Doch ook in Palestina, ook in Jeruzalem, nok in de kerk des Heeren is het stil. Reeds jaren ligt de bouw van
‘s Heeren tempel stil. Het is er zoo angstig stil. Israel is geen worstelend volk aan den troon der genade, roepend, biddend, smeekend. Die stilte grijpt den Man tusschen de mirten aan, het verontrust en bedroeft Hem. Als Gods volk stil is, rust de vijand ook. Als het in de kerk zoo stil is, houdt de duivel zich ook stil.
Broeders, die dienaren brengen bescheid aan hun aanvoerder. Ook wij hebben als dienaren van onzen Koning bescheid weder te brengen. En nu, Broeders in de bediening, Broeders ouderlingen, wat is ons antwoord? Eerlijk hoor! Dit is ook mee een zaak voor deze bidstond, een ernstige zaak.
Wat moeten wij zeggen, als wij met Sions leven en levensopenbaring voor den Heere komen? Is het dit niet: Heere, het gansche land zit en het is stil? Het is zoo stil in de kerk. O, wij zinken in onze rust van formalisme. We zitten rustig neer op een zuivere belijdenis en vasthouden aan de zuiverheid der leer. We vallen in slaap met de wijze maagden. Zeker, er is hier en daar nog wel uitbreiding der gemeenten, maar is dat altijd openbaring van geestelijk leven, dat uit God geboren is! Waar hoort ge van een geestelijke opwekking? Waar beluistert ge, dat de stilte verbroken wordt door het roepen uit de diepte der verlorenheid? Ach broeders, het is zoo stil, zoo angstig stil. Is dat ook niet de openbaring van velen in het persoonlijk leven? Gods volk kan het zoo buiten den Heere stellen.
Maar, dit is de troost, we zien het ook hier weer zoo duidelijk: Ik doe het niet om uwentwil, maar om Mijns grooten naams wil.
Als de stilte verbroken wordt, door het geklaag uit de diepte als het Godsgemis gaat smarten, als onze ziel weer gaat schreeuwen naar God, gelijk een hert naar de waterstroomen, als er weer een roepen tot God om Zijn gunst en gemeenschap geboren wordt, als we aan het vormelijke niet meer genoeg hebben, als het weer gaat om de eere Gods, dan is dat vrucht van de voorbede van den grooten Borg en Middelaar.
Hoor wat de Man tusschen de mirten doet. Hij ontstelt op het hooren van de boodschap dat het gansche land zit en stil is, en heft Zijn stem op tot den Heere der heirscharen en zegt: Heere der heirscharen, zult gij U niet ontfermen over Jeruzalem en over de steden van Juda op welke Gij gram geweest zijt deze zeventig jaren?
Daarin hoort ge het pleiten van den grooten voorbidder. Laat de wereld machtig zijn, de vijand verwoed, de kerk schuldig voor Gods aangezicht, Christus laat Zijn werk niet los.
Christus bidt!
Daarin ligt Sions behoud. Want merk het op, hoe Sions behoud niet gelegen is in haar worstelend bidden, maar in de voorbede van haren grooten Hoogepriester.
Hier bidt de Hoogepriester nu niet voor een worstelend volk, dat biddend en smeekend aan Zijn voeten ligt, dat uit de diepte roept om ontferming, neen, voor een stil en een gerust volk.
Als Gods kerk weer met gebed en smeeking aan ‘s Heeren voeten komt, weer een biddend Sion wordt, is dat vrucht van Christus’ voorbede. Voordat de stilte in de kerk verbroken wordt, moet de eerste in den hemel verbroken worden. Broeders, dat is mede een zaak voor deze ure des gebeds, dat de groote Voorbidder voor ons inga en Zijn doorboorde handen den Vader voorhoude, pleitende: Heere der heirscharen, hoe lange zult gij u niet ontfermen over dat stil en gerust volk? Dan breken er ook voor ons weer andere tijden aan. Hoor het. En de Heere antwoordde den Engel, die met mij sprak, goede woorden, troostelijke woorden. Alzoo zegt de Heere: Ik ijver over Jeruzalem en over Sion met een grooten ijver. Ik ben tot Jeruzalem wedergekeerd met ontferming. Mijn huis zal daarin gebouwd worden, spreekt de Heere der heirscharen en het richtsnoer zal over Jeruzalem uitgestrekt worden.
Luistere onze ziel, of wij die goede, troostelijke woorden vernemen.

Merk op mijn ziel, wat antwoord God U geeft;
Hij spreekt gewis tot elk, die voor Hem leeft,
Zijn gunstgenoot van blijden troost en vree,
Mits hij niet meer op ‘t spoor der dwaasheid tree.
Voorwaar, Gods heil is reeds nabij ‘t geslacht,
Hetwelk Hem vreest en Zijne hulp verwacht;
Opdat er eer in onze landen woon’
En zich aldaar op ‘t luisterrijkst vertoon’.
(Psalm 85 : 3).

Zoo ontwikkelden we voor U enkele gedachten, opdat we er werkzaam mede mogen worden als kerk in Synode bijeen, als dienaren des Woords en Opzieners der gemeenten, mede voor ons eigen zieleleven.
We bidden den Heere Jezus om zich te willen openbaren in het midden van het mirtenboschje, zoo dat we het weer eens weten, zien, ervaren, de Heere is in het midden van ons.
We smeeken Hem, als Hij zijn roede uitstrekt over Sion en haar slaat — sidderde ons hart niet, waar in den tijd tusschen deze en de vorige synode dienaren werden weggenomen, een drietal in de kracht van het leven — dat wij de teugels mogen zien in Zijn doorboorde middelaarshanden en buigen in de diepte.
Ga onze bede op: Heere Jezus, ga Gij voor ons in, laat Uw stem door den hemel klinken voor een stil en een gerust volk, opdat als vrucht van Uw voorbede de stilte verbroken worde in de kerk, in de plaatselijke gemeenten, in onze woningen, in onze harten. Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1934

De Wekker | 4 Pagina's

Predicatie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1934

De Wekker | 4 Pagina's