Admissie
Voor ieder, die kerkelijk meeleeft, is dit latijnsche woord duidelijk.
De dag wenkt weder, waarop het Curatorium onzer Theologische school samenkomt om jonge mannen te hooren, wier lust en zielsbegeerten het is den Heere in het ambt te dienen. Hef is altijd een hoopvol teeken, als jonge menschen in hun ziel voelen opvlammen een hartelijke begeerte naar het ambt van Dienaar des Woords. Jammer, dat ook hier de harde werkelijkheid ons heeft geleerd om te denken aan een morgenwolk, die iets beloofde, en niets bracht, die wel iets schijnt, maar niets is. Daar is bijna niets moeilijker voor Curatoren en Hoogleeraar dan de dagen, waarop zoovelen voor hen verschijnen, allen met dezelfde gedachte, en met dezelfde verwachting vervuld, terwijl in het gunstigste geval een zeer klein getal zijn wensch mag verkrijgen.
Wij willen er nu niet op wijzen, dat persoonlijk roeping en persoonlijk geloofsleven gekend moet worden. Wij hebben dit voorheen wel eens besproken. Waar wij thans op willen wijzen geldt het kerkelijk beginsel.
Het is toch niet genoeg te weten, dat wij bekeerd zijn, niet genoeg te weten, dat wij van ‘s Heeren wege geroepen zijn om het Evangelie van Christus te prediken. Natuurlijk zijn dit onmisbare factoren voor een Dienaar des Woords, zal hij niet als een huurling worden aangemerkt, en als een Simon de Toovenaar een baantjes jager worden. Maar niet minder ernstig achten wij de beteeken is van de kerk, waarin wij een plaats zoeken.
Ook hier heeft een harde werkelijkheid ons dingen geteerd, die in strijd waren met de roeping, waarmede men eens zeiden geroepen te zijn. Wel is ook hier de looper gevonden om te meenen vrij uit te gaan, wijl men niet aan een kerk, maar aan het Evangelie van Christus zich had verpand. Maar hoe schoon dit woord ook klinkt, en hoe fier dit spreken ook lijkt, het is toch niets anders dan een zich zelf dienen in kansberekening. De Kerk, waaraan ik mij verpand, de kerk, die ik zeg te zulten dienen, de kerk, die mij zendt, de kerk, die het Evangelie van Christus draagt en predikt, zij moet mij zijn een heilige Bondsark, waaronder ik mijn schouders zet, en die ik in Bondstrouw hart en hand geef.
Wij leven in een tijd, waarin de kerk in haar ambten en bedieningen en belijdenisschriften wordt achteruit gezet voor de gemeente, die „het” volk is, en met een afgezaagd zeggen: „het zal aan de hemelpoort niet gevraagd, worden, aan welke kerk men behoord heeft”, krijgt de kerk een duw, zoo niet een trap. In zulk een sfeer leven wij thans, en de beginselen worden weggedoezeld met een beroep op de groote vraagstukken van den dag. Maar men vergeet, dat het grootste vraagstuk van den dag blijft en zal blijven…… de kerk.
Nu kan men natuurlijk al weer de looper opzoeken en zeggen „maar dat is de Christelijke Gereformeerde kerk niet.” Doch zulk een spreken getuigt van weinig kerkelijk besef, en zulken moeten wij niet vinden in den kring van hen, die staan naar den dienst des Woords in de Christelijke Gereformeerde Kerk. Hier moet een diepe overtuiging wortelen, dat de Heere hier zijn kerk heeft, en dat wij Staan voor het erfgoed der vaderen, die eens hun goed en bloed voor die kerk hebben feil gehad.
Een kerkelijk beginsel en een kerkelijke roeping moet samengaan met een goddelijk beginsel en een goddelijke roeping. Hier is geen tegenstrijdigheid. Hier moet zijn de volkomen overeenstemming. Zoo alleen kunnen wij van onze admissie-examen een zegen voor de kerk verwachten, die wij in ‘s Heeren naam moeten dienen.
En zoo niet, dan hopen wij, dat zulken verre blijven van de poort der Christelijke Gereformeerde kerk, die ook in het heiligst uur des levens van een Dienaar vraagt, „Of gij gevoelt in uw hart, dat gij wettelijk van Gods gemeente, en mitsdien van God zelven, tot dezen heiligen dienst geroepen zijt.”
Moge het a.s. Admissie-examen ons geven jongemannen van ernstig kerkelijk besef en van diep kerkelijk beginsel, waaruit opbloeit een Dienaar, die zijn kerk lief heeft, omdat zij hem van ‘s Heeren wege is aangewezen als de plaats van zijn arbeid. Zulke dienaren worden de kerk ten zege, en een eere van Christus.
Mogen op den komenden Sabbath de behoeften en belangen onzer Theologische School voor het aangezicht des Heeren in het bijzonder gebracht worden, in verband met de gewichtvolle week
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 augustus 1935
De Wekker | 4 Pagina's