Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zie, Hij komt!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zie, Hij komt!

9 minuten leestijd

Zie, Ik zend mijnen engel, die voor mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot zijnen tempel komen, die Heere, dien gij lieden zoekt, te weten de Engel des Verbonds, aan denwelken gij lust hebt; zie, Hij komt, zegt de Heere der Heirscharen. Maleachi 3:1

De dagen worden korter, de winter nadert voelbaar, maar de Kerk van Christus viert haar lentetijd, en de gemeente zingt hare innige zielsverrukking uit met den adventsjubel:

Juicht dan den Heer met blijde.
Gij gansche wereld, juicht van
Zingt vroolijk in verheven psalmen
Het heil, dat d’aard in’t rond verheugt.

Sterker dan ooit voelen wij in de dagen vóór Kerstfeest, dat er een engel is, die voor des Heeren aangezicht den weg bereidde. Wie voelde nog nimmer den onsterfelijken wiekslag van zijne vleugelen, waarmede hij levenwekkend heenstrijkt over de wereld? Wie hoorde nog nooit de stem Zijns roepens: „Ontwaakt, gij die slaapt, en staat op uit de dooden en Christus zal over u lichten!” Onze godsdienst is niets anders dan een huichelachtig of formalistisch vertoon, evenals van de Joden in de dagen van Maleachi, ons Christendom is ijdeler dan de ijdelheid zelve, en ons Kerstfeest zal zonder blijdschap en zielsverheffing zijn, wanneer wij daar geen gevoel of gehoor voor hebben. Wee ons, wanneer wij niet luisteren naar de roepstem tot bekeering, waarmede de wegbereidends engel tot ons komt en waardoor hij ons naar den Heiland heendrijft! Nog altijd ligt de bijl aan den wortel der boomen, en alle boom, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen.
Wat Jesaja reeds predikte, dat werd door Johannes den Dooper overgenomen, en dat wordt door de adventsprediking herhaald van eeuw tot eeuw en van geslacht tot geslacht: „Bereidt den Weg des Heeren, maakt zijne paden recht!”
„Zie, Ik zend mijnen engel, die voor mijn aangezicht den weg bereiden zal!” Wie hier onder „Mijnen engel” moet verstaan worden is niet twijfelachtig. Onze Bijbel doet zelf de verklaring aan de hand. Dan hebben we b.v. slechts Matth. 11 op te slaan, waar de Heere Jezus sprekende van Johannes den Dooper aldus zegt: „Want deze is het, van denwelken geschreven staat: Zie, Ik zend mijnen engel voor uw aangezicht, die uwen weg bereiden zal voor u henen.”
Ook Zacharias, des Doopers vader, zingt van hem: „En gij, kindeke, zult een Profeet des Allerhoogsten genaamd worden, want gij zult voor het aangezicht des Heeren henengaan, om Zijne wegen te bereiden!”
Wanneer de wegbereider verschenen zal zijn, „zal snellijk” d.i. „haastig”, „spoedig” „tot zijnen tempel komen die Heere, dien gijlieden zoekt, te weten den Engel des Verbonds, aan welken gij lust hebt.”
We weten ’t: Jezus Christus is de Engel des Verbonds, — de Heere, in wien God een verbond der genade met Zijn volk heeft opgericht. Die zal komen. Komen met Koninklijke eere. Gelijk een vorst zijn heraut vooruit zendt om zijn aanstaande komst uit te roepen voor de ooren van zijn volk, alzoo zal Hij zijn Engel voor Zijn aangezicht zenden om Zijnen weg te bereiden. Wel verscheen de Koning niet met uitwendigen luister en pracht gelijk de aardsche vorsten, wanneer zij zich aan hun volk vertoonden. Uiterlijke weelde paste niet bij den staat zijner vernedering, in welken Hij de schuld van Zijn Sion droeg. Aardsche luister hoorde bij Hem niet, die uit de hemelen is en wien zelfs de engelen aanbidden. (Hebr. 1:6). Maar als Koning, als de Koning moet Hij ontvangen worden, want dat is Hij.
Jezus Christus kwam tot Zijnen Tempel. Hij kwam tot Zijnen tempel met Goddelijke Majesteit. Zooals Hij dáár optrad, ofschoon zonder zichtbaren glans en schittering, maar het daadwerkelijk authoriteit het hoogste gezag voerende in zijnen tempel, toonde Hij zijne Goddelijke heerlijkheid. Terwijl Hij het huis Zijns Vaders reinigt, dat geworden „huis van Koophandel” dien „kuil der moordenaren” en in heiligen ijver met de geeselkoorde des toorn ijvert tegen de zonde der verontreiniging van Jehova’s heiligdom, treedt Hij op als de Heere van den tempel, die nu tot Zijnen tempel gekomen is. (Joh. 2:14-21) Schitterende majesteit openbaart Hij, Zijne hoogheid en oppermacht toonende, gelijk Hij van zich had laten voorzeggen bij onzen tekst: „Want hij zal zijn als het vuur eens goudssmids en als zeep des vollers (vs. 2).
Zie, Hij komt, de Heere, dien gijlieden zoekt! De Engel des Verbonds, aan denwelken gij lust hebt! Hij komt tot Zijnen Tempel, gebouwd op het fundament van Apostelen en Profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen. Jeruzalem’s tempel had als heiligdom slechts schaduwachtige beteekenis, ’s Heeren tempel is ook Gods Sion, Gods gemeente.
Maar hoe vindt de Engel des Verbonds zijne Gemeente? Zeker, er wordt gebeden! Het Woord wordt gepredikt! De Sacramenten bediend! Vele werken van barmhartigheid worden verricht! Maar wat heeft men gedaan met den Engel, die den weg bereidde voor des Heeren aangezicht? Heeft men geluisterd naar Zijne roepstemmen, en is vernieuwing van hart en leven daarvan het gevolg geweest? Zoo niet: „Wie zal den dag Zijner toekomst verdragen en wie zal bestaan als Hij verschijnt?”
Zie, Hij komt! Hij” zal komen, gelijk Hij van eewigheid af gekomen is. Jezus heeft eens verhaald van een heer, die naar een bruiloft ging, en zijne dienstknechten in zijne woning achterliet. Hij kon die dienstknechten blijkbaar volkomen vertrouwen. Zij hadden veel voor dien heer over, omdat die heer altijd veel voor hen over had, en zij wachtten op hem, hun tijd nuttig bestedende. Ieder was bezig met zijn eigen werk, en deed dat zoo goed mogelijk. Toen die heer thuis kwam, en al zijne knechten bij het licht der ontstoken kaarsen zoo druk in de weer zag, richtte hij voor hen een maaltijd aan, deed hij hen aanzitten, en diende hij hen. Dat klinkt ons eenigszins vreemd, maar het sprak van zelf. Want de heer in deze gelijkenis is de Heere Jezus. Al Zijne dienstknechten hebben het werk te volbrengen, dat Zijn dienst hun te doen geeft. En als Hij komt, dan zal Hij komen gelijk Hij gekomen is. En het zal blijken, dat Zijne dienstknechten niet van hun werk, maar van Zijn werk genieten mogen. Hij komt dan tot hen niet om door Zijne dienstknechten gediend te worden, doch om hen te dienen. Hij dient hen dan met de hemelgaven van Zijne gekruisigde liefde. Als Hij zich omgordt en ons tot Zijnen maaltijd noodigt, dan zien wij Zijne doorboorde hanen en het lidteeken in Zijne zijde, — dan zien wij, wat Hij gedaan heeft en nog voortdurend doet om ons te zaligen met het offer van Zijn leven.
Let er op, hoeveel ons gegeven is en hoeveel daarom ook van ons zal worden geëischt.
Zie, Hij komt, met reddende genade, burgers van Nazareth, of hoe de plaats uwer inwoning anders mag heeten, Werpt Hem, die de Waarheid is, niet uit, buiten uw dorp of uw stad. Leidt haar niet op den top der wetenschap, waarop gij uwe woonstede hebt gebouwd, om haar van de steilte af te werpen.
Zie, Hij komt, voortreffelijke Farizeën en Schriftgeleerden. Ergert u niet al te zeer, en roept niet al te luid van „sabbatschender” en „overste der duivelen”, wanneer Hij u wil overtuigen van de ijdelheid en de goddeloosheid van uwen dooden vormendienst.
Zie, Hij komt, vrijzinnige Sadduceën. Lacht niet smalend de Opstanding weg, waarvan Hij spreekt. Want Hij zelf is de Opstanding en het Leven, en daardoor alleen is het mogelijk, dat Hij, die gekomen is, nog voortdurend komt — dat Hij, die geboren werd in Bethlehem, steeds weer geboren wordt in elke menschenziel, waarover de Heilige Geest komt en die door de kracht des Allerhoogsten overschaduwd wordt.
Een oude overlevering verhaalt, dat de Satan aan zijne trawanten eens de vraag stelde: „Op welke manier moet men de menschenzielen zoo diep mogelijk in het verderf storten?”
De één zeide: „Ik zal naar de aarde gaan en tot de menschen zeggen, dat zij allen voor de wereld moeten leven!” Maar de overste dezer wereld zeide: „Dat zal weinig helpen, want de dienst der wereld bevredigt niet, en de onvoldaanheid zal het menschenhart altijd weer naar God doen vragen.” Een ander zeide toen: „Laat mij gaan verkondigen, dat de Bijbel een boek vol fabelen en verdichtselen is”. Maar de vader der leugenen antwoordde: „Ook dat zal weinig baten, want met des te meer kracht zal de Waarheid Gods openbaar worden”. Toen stond een derde op met het voorstel: „Ik zal door de wereld trekken, en de menschen zoo ernstig mogelijk aanzeggen, dat zij God moeten dienen, maar ik zal het zóó doen, dat zij op de komst des Heeren niet voorbereid worden!”
En de Vorst der duisternis zeide tot dien boozen Geest: „Ga, want gij zult uw doel bereiken!” Inderdaad, daar is een godsdienst, waarmede men „den Heere zoekt” en waardoor men „lust toont te hebben aan den Engel des Verbonds”, maar waardoor men op Zijn komst allerminst voorbereid is, evenmin als de godsdienstige Joden in de dagen van Maleachi en Jezus’ omwandeling op aarde.
Ontzettende zelfmisleiding!
O, hoe rijk en hoe zalig Hem te kennen! Zoekt ge Hem waarlijk? Hebt ge lust aan Hem, gelijk Hij is en Zichzelven, ook in dit woord openbaart? Waarom? Is Hij, de Borg en Middelaar, voor uwe natuur zoo behaaglijk? Immers neen. Het waarachtig zoeken naar Hem uit overtuiging van zonde, schuld en verlorenheid heeft Hij zelf gewerkt.
Hij gaat uit om te zoeken en zalig te maken, wat verloren is.
Hij zoekt, wie naar Hem niet vraagt.
Hij roept, wie om Hem niet dacht.
Wat een onbegrijpelijke liefde!
En Hij daalde in den diep-duisteren nacht der zonde.
Hij de heilige, zondelooze.
Hij daalde in den smadelijken en smartelijken dood des Kruises, Hij de Eeuwig-Levende.
Hij ontdeed zich van al Zijn luister en heerlijkheid,
Hij de Volheerlijke en Nimmer Volprezene.
Dat had de Engel des Verbonds over om zondaren zalig te maken.

„Gij, die Hem zoekt in al uw zielsverdriet!
„Houdt aan, grijpt moed, uw hart zal vroolijk leven;
„Nooddruftige veracht zijn goedheid niet;
„Nooit zal Hij zijn gevangenen begeven”.

Weet dat Zijn Woord vast en zeker is. „Ik, de Heere, word niet veranderd, daarom zijt gij kinderen Jacobs, niet verteerd!”
Zie, Hij komt, zegt de Heere der Heirscharen! Laten daarom de lendenen omgord, de kaarsen brandende zijn, opdat Jezus, als Hij komt, ’t doet er niet toe, in welke nachtwake, ons mag vinden wakende en werkende.
Zalig de menschenziel, die den Hemelschen Bruidegom tegemoet treedt met de brandende lamp van het lichtende geloof!

Steenwijk.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1935

De Wekker | 4 Pagina's

Zie, Hij komt!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1935

De Wekker | 4 Pagina's