Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Tractaat (22)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Tractaat (22)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij zagen, hoe Kuyper in het Tractaat rekening houdt met het getal der uitverkorenen en daarmede zijn scheeve positie in het Hervormd genootschap wilde verklaren.
Zelfs meent het Tractaat zich op Calvijn te kunnen beroepen, die immers ook rekening hield met de uitverkorenen en met de mogelijkheid, dat er onder de Roomsche hierarchie nog ware kerken van Christus zijn te vinden. Op blz. 179 staat te lezen:
Vooral de overweging, dat Calvijn in Boek 4, hoofdstuk 2, paragraaf 12 van zijn Institutie zelfs van de Roomsche kerken nog getuigt „hoewel ze de wettige vorm van de kerk missen ontken ik niet, dat er nog kerken Gods onder hen zijn” gelet naast het klare feit, dat in Israël de kerk toch weer opbloeide, al was het ook, dat de afgoderij tot in den tempel was doorgedrongen, weegt hier zwaar.” Het is wel duidelijk, dat de toeleg is om zooveel mogelijk Calvijn te spannen voor den wagen der doleantie, die immers geen plaats heeft voor de mannen van 34, die seperatisten moesten genoemd. De Herv. Kerk was nog de ware kerk, en allen, die met teederheid der conscientie het vraagstuk der kerk trachten te verstaan, zouden niet zoo spoedig als de Afgescheidenen de kerk den rug toe keeren. Tot elken prijs niet afscheiden van de Hervormde Kerk, was de negatieve leuze, en de kerk in de kerk herstellen was de positieve leuze der do leantie-mannen. Altijd is duidelijk op te merken een anti-afscheidingsbeginsel van reformatie, en daarvoor moest nu ook Calvijn dienst doen.
Tot op den dag van heden kunnen wij hetzelfde lezen over het vraagstuk der kerk in de geschriften van de confessioneelen. Niet afscheiden want Calvijn heeft het ons zoo sterk voorgehouden, dat niemand zich van de kerk mag scheiden, al zijn daar ook gebreken, en al wordt de tucht daar nu niet in elk opzicht zuiver gehouden.
Ziet maar eens naar de kerk onder Israël, luister maar naar Israels profeten, of zij ooit op afscheiding hebben aangedrongen. Let maar op de groote gebreken in de kerk van Corinthe, en niemand zal dan den moed hebben om de Hervormde kerk te verlaten.
Deze dingen worden tot op heden telkens weer herhaald, en zijn in de dagen voor ruim 50 jaren door de voormannen der doleantie en met name door het Tractaat op meesterlijke wijze belicht. Het beroep echter, dat het Tractaat doet op Calvijn lijkt ons niet juist, en sterk aprioristisch. Ongetwijfeld is waar, dat Calvijn op genoemde plaats in zijn Institutie betoogt, dat er onder de tyrannie van den paus nog kerken blijven, maar het is de groote vraag, wat bedoelt Calvijn daarmee? Heeft hij willen zeggen, dat daar nog ware kerken van Christus zijn, dan lijkt mij dit niet in elk opzicht de juiste lezing.
Het komt mij veeleer voor, dat Calvijn heeft willen zeggen, dat God nog zijn volk, zijn uitverkorenen, ook in de Roomsche kerk heeft, en dit temeer, als wij weten, dat Calvijn ook sprak, van de kerk der uitverkorenen.
Dat dit de bedoeling van Calvijn is blijkt uit het slot van dit hoofdstuk, waar de Reformator schrijft: „om kort te zijn, ik zeg, dat onder het pausdom kerken zijn in zoo verre, dat de Heere de overblijfselen van zijn volk, alhoewel zeer jammerlijk verstrooid en geslingerd, aldaar wonderbaarlijk bewaart, en in zooverre, dat er eenige teekenen van de kerk blijven, en voornamelijk die teekenen, welker kracht niet kan verbroken worden noch door listigheid des duivels noch door de boosheid der menschen.
Maar dewijl daarentegen aldaar uitgebluscht zijn de merkteekenen, die wij in deze disputatie bijzonderlijk moeten aanzien, zoo zegge ik, dat elke vergadering en het gansche lichaam des pausdoms de wettige vorm en gedaante van een kerk niet heeft.”
Elke vergadering. Dat is toch wel zoo daghelder, als het maar kan, en daarom onderschrijven wij niet, wat het Tractaat ons wil inprenten, dat Calvijn zou leeren, dat er kerken van Christus waren, maar hij wil zeggen, dat er nog kinderen Gods en gekenden des Heeren in de Roomsche kerk zijn.
Maar wat alles afdoet is wel dit, dat aan deze beschrijving Calvijn nooit het recht heeft ontleend om een positie in de Roomsche kerk te handhaven, iets, wat door de mannen der doleantie steeds werd gedaan om hun houding toch eenigszins dragelijk te maken tegenover Gods Woord en de Gereformeerde belijdenis.
Het was bij deze doleantie-mannen altijd maar weer: niet afscheiden, geen seperatisten worden, maar met heilige teederheid eerbiedig den vinger aan de lippen brengen en in de portalen van het Hervormd Genootschap fluisteren: „Het is mijn Moeder”.
Die afgescheidenen liepen onder het oordeel weg, en hebben het stuk der kerk zonder piëteit of hoogere liefde aangepakt, maar de mannen van het Tractaat kenden een meer teedere ernst.
Is men nà 50 jaren bij het gouden jubileum in 1936 dit alles vergeten?
Ik lees van de nazaten der afgescheidenen zoo weinig, over wat eens de spanning tusschen 34 en 86 was.

A.(Apeldoorn)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1936

De Wekker | 4 Pagina's

Het Tractaat (22)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1936

De Wekker | 4 Pagina's