Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Tractaat (23)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Tractaat (23)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook Voetius, die als de groote Canonicus steeds nog geëerd wordt, kan hier na Calvijn genoemd. Ook hij heeft tegenover de Roomsche kerk zoo helder zich uitgesproken. Hij handhaafde niet de idee, dat wij in de kerk moeten blijven al is de organisatie yalsch, maar hij heeft juist op scheiding aangedrongen, niet van de geloovigen, die nog in de Roomsche kerk zouden kunnen zijn, maar van de Roomsche leer, die door deze papale kerk werd gehandhaafd. Hoedemaker, die in den aanvang aan de zijde der doleantie is getreden, heeft ook steeds als verweer aangevoerd, dat hij de Hervormde kerk niet mocht en niet kon verlaten, omdat hij zich dan moest losmaken van de geloovigen, die nog in de Herv. kerk zijn.
Reeds Voetius heeft deze zelfde vraag onder de oogen gehad en geheel het verweer ontzenuwd, dat men zich niet mag en niet kan losmaken van de geloovigen, die nog in de kerk zijn. Voetius beredeneert dit vraagstuk in zijn „desperata Causa Papatus” (blz. 699—703) en schrijft daar „Wij hebben dus in de Roomsche kerk nog onze broeders, hoewel ze zwakke broeders zijn, omdat God er zijne uitverkorenen heeft, en sommigen onzer hebben daarom het volk onder de Pauselijke heerschappij en enkele geestelijken nog als broeders aangesproken.
En al is het dan ook, dat wij uiterlijk de gemeenschap met hen hebben gebroken, en den Paus als zoodanig en zijn aanhang haten, toch omvatten wij al die broeders nog in liefde en erkennen, dat in hen aanwezig is het zaad des Christendoms en houden niet op, God voor hen te bidden en van hen het goede te hopen. En wij hebben ons van deze zwakke broeders juist uiterlijk afgescheiden, opdat ook dezen de dwalingen te eerder en te beter zouden inzien, en er zich aan onttrekken”.
Dat is toch wel heel schoon gezegd van Voetius, en wanneer de mannen der doleantie dit woord van dezen gereformeerden theoloog beter hadden betracht, zij zouden een meer sympathieke houding tegenover de Afgescheidenen hebben aangenomen en alleen eigen standpunt hebben veroordeeld. Immers Voetius ontleende aan den kring van geloovigen in een kerk niet zijn rechtspositie om er te blijven of er uit te gaan, maar hij wekte veeleer door zijn afscheiding op om ook tot zulk een daad des geloofs en der gehoorzaamheid aan God en de belijdenis te komen.
Gelijk Voetius in zijn dagen stond tegenover de Roomsche kerk, zoo staan wij thans tegenover de Hervormde kerk en tegenover de velen, die in deze kerk nog als kinderen Gods door ons mogen worden ontmoet. Wij mogen niet onverschillig zijn tegenover hen, die nog in een valsch kerkverband zich bevinden, maar wij wekken integendeel door ons afgescheiden zijn hen op om een kerk te verlaten, waarin alle dwalingen recht van bestaan hebben.
Dit is een andere visie en meer schriftuurlijker taal, dan wat wij in het Tractaat telkens weer ontmoeten om toch maar tot eiken prijs een houding in een valsche kerk dragelijk voor te stellen. Of neen„ dat is het niet. Het was veeleer een veroordeeling van allen, die den moed hadden gehad om zich af te scheiden, en die niet het vaandel der doleantie hebben kunnen hoog houden. Ik weet, dat Dr. Kuyper als de Veldheer zich niet heeft ontzien om onze kerken onder dit vaandel der doleantie in te deelen.
Zijn strategie stond nergens voor, en zijn consequenties werden getrokken met een verbijsterenden durf. Hij toch schrijft in het Tractaat, dat de gescheidene kerken niet anders zijn dan doleerende kerken, (blz. 199). Wij bedanken voor deze eer, en wij laten ons niet indeelen in de reglementen van hen, die veeleer in ongehoorzaamheid tegen Gods Woord hun positie in het Hervormd genootschap hebben bepaald.
Zeker, wij blijven doleeren, d.i. smart gevoelen over de breuke der kerk, over ons gescheiden en gescheurd zijn, over zooveel, dat anders moest wezen in de Kerk van Christus. Maar dit is de doleantie of smart eener ziel, die schreit tot God, dat het nog eens tot een saamwonen mag komen, waarover „Gods engelen in den hemel zich kunnen verblijden.” Maar wanneer Dr. Kuyper ons „doleerende kerken” noemt, dan doet hij dit in kerkrechterlijken zin en daartoe heeft hij geen recht.
Wij zijn dat nooit geweest en willen en kunnen dit ook niet zijn. Wij hebben dus wel te onderscheiden bij het woord „doleeren” tusschen de geestelijke en kerkrechterlijke strekking van dit woord.
Wij blijven „doleeren” zoolang de breuke niet geheeld is en zoolang als gescheiden zijn, die naar eisch van Gods Woord en Gereformeerde belijdenis moesten samenwonen. Maar wij kunnen niet anders dan de doleantie van 1886 een kerkrechterlijke fout, en ongereformeerde actie blijven noemen. Thans zullen de meesten, misschien niemand meer, in de
Gereformeerde kerken deze mijn uitspraak onderschrijven, — de zonen der afscheiding hebben de taal hunner vaderen verleerd — maar dan sluit ik deze artikelen met een woord van Ds. W. H. Gispen, die in zijn brief van 27 Juni 1884 (zie Bazuin) schreef:
„Daarbij geloof ik niet aan reformatie der kerken in den zin van het Tractaat en de Oud Testamentische bedeeling. Onder de nieuwe bedeeling is het: Scheid u af, mijn volk! Onttrek u, hebt geen gemeenschap enz.! En de geschiedenis der kerk leert, dat alles op scheiding neerkomt. Augustinus heeft wel met zijne machtige dialectiek de Donatisten vernietigd, maat zijn eigen kerk niet van het kwaad genezen. Luther en Calvijn hebben de kerk niet kunnen reformeeren. Rome is Rome gebleven, en er zijn naast en tegenover Rome Protestantsche kerken gereformeerd. Zoo is het ook in onze dagen.
Van geen enkele kerk uit geen enkel land is nieuwe kracht openbaar geworden. De macht van Schotlands kerken is door de scheiding gebleken. Trouwens, de Heere Jezus en de Apostelen hebben niets anders voorspeld, Niet op Reformatie der kerken, maar op de toekomst van den Zoon Gods wijst ons de H. Geest in zijn laatste woord tot de gemeente gesproken. En nu zullen er nog vele Tractaten geschreven moeten worden, mijn vriend, eer de menschen dit geloof uit mijn hart krijgen. Gaarne erken ik, dat ik tegen de machtige dialectiek van Dr. Kuyper in geen enkel opzicht opgewassen ben, maar ook dat trek ik mij niet eens erg aan.
Juist dit, dat een zaak zoo ontzaglijk ingewikkeld wordt gemaakt, is voor mij een bewijs, dat zij tot het aardsche heiligdom behoort.”

A.(Apeldoorn)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 februari 1936

De Wekker | 4 Pagina's

Het Tractaat (23)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 februari 1936

De Wekker | 4 Pagina's