Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kinderen  Gods worden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kinderen Gods worden

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar zoovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, n.l. die in Zijnen Naam gelooven.Joh. 1 :12.

't Was een heerlijk getuigenis dat de Apostel Paulus van de geloovigen te Colosse kon geven als hij zeide: „Gelijk gij Christus Jezus den Heere hebt aangenomen, wandelt alzoo in Hem.” Door de bekwaammakende genade des Heiligen Geestes hadden zij Christus Jezus als hun volkomen Zaligmaker mogen aannemen. Zij hadden in Hem gevonden hun hoogsten Profeet, hun eenigen Hoogepriester en hun eeuwigen Koning.
Dat was een onschatbare weldaad, die hen daarin ten deel was gevallen. Immers de aanneming van Christus werpt de rijkste vrucht af voor den zondaar.
Op die vrucht wijst ons de Evangelist in bovenstaande tekst woorden, als hij zegt: „Maar zoovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden! Is er grooter weldaad denkbaar?
Immers daaraan is de behoudenis des zondaars voor tijd en eeuwigheid, verbonden. Neen! van nature zijn wij geen kinderen Gods. Door onzen zondeval in Adam hebben we dat kindschap verloren en zijn we, helaas! kinderen des duivels geworden. Dat geldt niet alleen van de wereldlingen, die niet van God en zijn dienst willen hooren! Neen dat geldt van ons allen van nature, ook al mogen wij onder de waar heid verkeeren en in Gods Kerk en verbond opgenomen zijn.
Zoo juist zegt ons Doopsformulier, dat wij van nature kinderen des toorns zijn, en in het rijk van God niet mogen komen tenzij wij van
nieuws geboren zijn. En nog veel ernstiger is het getuigenis van Christus, Die eenmaal tot de Joden zeide: Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeer-ten uws vaders doen, en die was een menschenmoorder van den beginne. Joh. 8:44.
Wat een voorrecht is het nu, dat er uit dezen droeven toestand nog verlossing mogelijk is. Dat de zondaar nog van een kind des duivels weer een kind Gods kan worden.
Vraagt gij nu, langs welken weg dat mogelijk is? Hoor dan naar het woord van Johannes: Zoovelen Hem, d.i. Christus, aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden.
Ja, het aannemen van Christus, zooals Hij door den Vader als Borg en Zaligmaker gegeven is, is de door God verordineerde weg, om weer in het verloren kindschap Gods hersteld te worden,
Het heeft Gode behaagd om den weg des heils ter verlossing alzoo te stellen, dat alleen door de aanneming van Christus verzoening met God en eeuwige zaligheid te verkrijgen is. Zullen we in het natuurlijke echter iets kunnen aannemen, dan moeten we een hand bezitten. En gelijk het nu is in het natuurlijke, zoo ook in het geestelijke. Zullen we Christus kunnen aannemen, dan moeten we ook geestelijkerwijze een hand bezitten. En die hand is het geloof. Terecht mag het geloof bij een hand vergeleken worden. Immers, door het geloof kunnen we alleen Christus en al zijne weldaden aannemen.
Dat verkondigt ook de Evangelist in ons tekstwoord, als hij tot verklaring van het eerste: Zoovelen Hem aangenomen hebben, aan het slot er bijvoegt: n.l. „die in zijnen Naam gelooven.”
Ja het geloof is onmisbaar, om den Christus aan te nemen. Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Zonder geloof is het even onmogelijk Christus aan te nemen. Dat leert dan ook de aan zijn schuld en verlorenheid ontdekte zondaar verstaan, dat Hij Jezus als zijn Zaligmaker noodig heeft om gezaligd te worden en door het geloof alleen Hem kan aannemen en deel aan Hem en al zijn weldaden kan krijgen. Dan wordt het een moeten gelooven en van zich zelf niet kunnen gelooven. Immers de door Gods Geest onderwezene leert dat hij van nature de hand des geloofs mist. En wat een voorrecht wordt het dan dat de Heere ook zelf nog de hand des geloofs wil geven, om den Christus te kunnen aannemen. Neen, dat aannemen van Christus is geen werk dat de zondaar door eigen kracht kan verrichten.
Van en uit zich zelf is hij gansch onbekwaam om Christus aan te nemen. Wel worden er gevonden die een leer prediken, dat de zondaar uit zich zelf wel bekwaam is om Christus aan te nemen, maar Gods Woord en de ervaring leeren het op 't allerduidelijkst, dat de zondaar uit zich zelf daartoe onmachtig is en genade van boven daartoe noodig heeft. Dat verstaat dan ook Je ontdekte zondaar, als de eisch des woords tot hem komt: „Geloof in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden”, dat hij, zoo min hij met zijn hand de sterren grijpen kan, zich zelf het geloof kan geven. En toch wil hij van dien eisch niets afdoen. Maar juist dat moeten gelooven en niet kunnen gelooven; dat Christus moeten aannemen en niet kunnen, doet de smeekbede van dien benarden vader in 't hart geboren worden: Heere! ik geloof, kom mijn ongeloovigheid te hulp!
Kent ge U als zulk eenen en zijt gij niet vreemd aan deze bede?
O houdt dan moed. Want juist als gij u onmachtig gevoelt en het geloof mist om Christus aan te nemen, wil de Heere u die kracht geven en het zaligmakend geloof in u werken. Ja! dat doet Hij in al zijne gekenden. Hij geeft ze allereerst behoefte aan, maar ook geloofskennis van Christus. Zij leeren Hem kennen als den Algenoegzame maar ook onmisbaren Zaligmaker, Wien te kennen het leven is, zoowel bij aan- als voortgang. Wel is er verschil in trap en mate en zijn er kinderen, jongelingen, mannen en vaders ten opzichte van die kennis van Christus, maar allen, die door het ware geloof Christus mochten aannemen, bezitten er iets van. En hoe gering ook die kennis dan nog zijn moge; voor geen schatten zouden zij die aanvankelijke kennis van Christus meer willen missen. Neen, zij staan juist naar meerdere genade en verstaan het woord des apostels: Maar wast op in genade en kennis van onzen Heere en Zaligmaker, Jezus Christus. 2 Petr. 3 : 18.
En dat baart ook steeds meer geloofs-werkzaamheid naar Christus.
Zij gaan naar Hem uit als den Verzoener hunner schuld voor Gods aangezicht te bedekken. Al mochten ze in beginsel Christus door het geloof aannemen; toch struikelen zij nog dagelijks in velen en moeten belijden dat zij van nature nog steeds tot alle boosheid geneigd zijn. Daarom nemen zij telkens weer de toevlucht tot Hem met de bede:
Wil mij, Uwen Naam ter eer,
Al mijn euveldaan vergeven,
Ik heb tegen U o Heer!
Zwaar, en menigmaal, misdreven!
En zoo komt het steeds meer tot de geloofsom heizing van Christus. Gedurig zijn zij werkzaam om Hem steeds meer als den eenigen Borg en Zaligmaker, als den Beminde hunner ziel, aan te nemen, en met zijne gerechtigheid bekleed te worden.
En hoe meer ze dat mogen doen, hoe meer zij de vrucht van die aanneming mogen smaken in de wetenschap en genieting, dat zij kinderen Gods geworden zijn en om Christus' wil weer tot Gods kinderen zijn aangenomen. Zij hebben de beteekenis van Johannes verstaan; zoovelen, of gelijk wij ook lezen kunnen: Al wie Hem aangenomen heeft, (n.l. die in zijne Naam gelooven) die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden. Dat woord door de onzen door macht, kan ook door recht, of voorrecht vertaald worden, gelijk het dan ook menigmaal in de Schrift voorkomt. Het duidt dus een weldaad of voorrecht aan, dat zij deelachtig geworden zijn. Zoo kunnen wij dus lezen: „Maar zoovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij het voorrecht of de weldaad geschonken om kinderen Gods te worden.”
Ja wel mag dat een voorrecht genoemd worden een Kind Gods te worden. Grooter voorrecht is er voor een zondaar niet denkbaar. Kinderen Gods geworden zijn, wil zeggen: hersteld te zijn in de kinderlijke betrekking tot God. Toen was God zijn Vader. Maar helaas door de zonde is de kinderlijke betrekking verbroken. Toen is de mensch een verloren zoon geworden en werd God in plaats van een Vader een Rechter.
O, hoe droevig is nu de staat van den gevallen mensch.
Maar ziet, nu ontvangen allen die door de wederbarende genade des Geestes Christus door het geloof hebben aangenomen, die kinderlijke betrekking tot God terug. God verandert van een Rechter voor hen weer in een Vader. Omdat Christus voor hen aan Gods recht voldaan heeft, legt Hij voor hen het rechterlijke af en neemt ze om Christus' wil, weer tot Zijn kinderen en erfgenamen aan, die roemen mogen: Geliefden! nu zijn wij kinderen Gods! O wel durven niet allen, die in beginsel Christus door het geloof mochten aannemen, zich steeds in die kinderlijke verhouding verblijden. Neen, velen zijn er die door klein geloof en door allerlei bestrijding daarin verhinderd worden.
Maar toch is het waar, dat alleen die Christus aangenomen hebben, hetzij dan met een zwak of sterk geloof, weer hersteld zijn in de kinderlijke betrekking tot God. Dat voorrecht houdt ook in, dat zij doelen mogen in de kinderlijke verzorging door God. Als zijn lieve kinderen verzorgt de Heere naar lichaam en ziel allen die Christus hebben aangenomen.
Hij verzorgt hen van alle tijdelijke, maar ook van alle geestelijk goed. Wel gaat die verzorging niet altijd naar hun begeeren. O neen! En ook spaart Hij, al zijn zij zijne kinderen geworden, hun de roede niet. Soms werpt Hij ze zelfs wel in den smeltkroes der beproeving en loutert hen, zevenmaal. Maar ook dat behoort bij de kinderlijke verzorging.
Het dient om hen te reinigen van alle boos werk, opdat zij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden en het beeld Gods in hen als zijn kinderen steeds meer openbaar zou worden,
En zoo houdt dat kindschap ook in dat zij deelen mogen in de kinderlijke gemeenschap met God, als hun Vader. Om Christus' wil zijn ze weer uit genade tot kinderen Gods aangenomen, en bij oogenblikken mogen zij iets van zijn vaderlijke gunst smaken.
Hoe zalig is het, als zij dat mogen smaken.
En dat geeft de Heere hier reeds in beginsel aan al de zijnen, zij het dan ook in verschillende trap en mate. Hebt ge daar niet in meerdere of mindere mate ervaring van als ge door Christus weer macht ontvangen hebt, kinderen Gods te worden?
O wel kan dat met veel vreeze en bestrijding gepaard gaan.
Maar als dan het licht van Gods vader aangezicht in die duisternis maar even mag doorbreken, wordt de kinderlijke betrekking tot God meer aangevoeld, en leeft de toon in de ziel:

Vader, onder al mijn nooden!
Vader onder heil en straf.
Vader ook in 't rijk der dooden
Vader ook in 't zwijgend graf!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1936

De Wekker | 4 Pagina's

Kinderen  Gods worden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1936

De Wekker | 4 Pagina's