Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verloren - Herboren (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verloren - Herboren (2)

Zondag 3

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar zijn wij alzóó verdorven, dat wij ganschelijk onbekwaam zijn tot eenig goed, en geneigd tot alle kwaad? Ja wij, tenzij wij door den Geest Gods wedergeboren worden.Vr. en antw. 8 Catechismus.Hetgeen uit het vleesch geboren is. dat is vleesch, en hetgeen uit den Geest geboren is dat is geest.Johannes 3 : 6

Gelijk tijdens winterkoude alles rondom ons versterft, heel de schepping het doodskleed draagt en in rouw zich aan ons vertoont, zoo staat de mensch in de winterkoude van zijn ziel met het doodskleed aan en met het koord der veroordeeling om den hals. Ja nog erger. In de schepping trilt nog midden in den winter het leven, maar in den mensch is elke sprankel des levens zoek.
Zoo toch treedt hier de mensch naar voren, gelijk hij in vraag 8 geteekend wordt.
Men zou bijna zeggen: het kan niet schrikkelijker van den mensch gezegd worden.
Dit rukt hem elke kroon van glorie van de slapen, en werpt de menschheid van haar denkbeeldige hoogte in een moeras. De mensch heeft een vuil hart, en een vuil bestaan. En nu is het kenmerk van vuil, dat dit wei vuiler, maar niet schooner kan worden. De Schrift zegt dan ook „die vuil is, dat hij nog vuil worde.” En wij weten allen maar al te goed, dat vuil snel groeit en toeneemt. Laat een huisvrouw haar inboedel en huishouden maar eens verwaarloozen, en ge zult wel zien, dat heel de huishouding in een niet te langen tijd er aan gaat. Ziet het maar eens op den akker, wanneer daar het vuil niet wordt weggeschoffeld en uitgeroeid, zoo is spoedig die akker een wildernis.
En hier nu wordt in den Catechismus de mensch in zijn vuil bestaan geteekend.
Het is toch geen kleinigheid, wat hier staat te lezen. Ik kan best begrijpen, dat een deugdzaam mensch, een ernstig welmeenend karakter, met een voorbeeldiger) levenswandel van zulk een taal, als wij hier in de Catechismus lezen, gruwt. Het zou mij geenszins verwonderen, wanneer dezulke een boek als dit liever aan flarden scheurt, of althans hier de norzaak vindt, dat alle adel, alle zelfopoffering, alle edelmoedigheid, alle naastenliefde wordt gedood.
Daar staat toch niet in dit leerboek, dat wij verdorven zijn.
Zie, dat kon er nog zoo wat mee door. Ieder zal op laatst toch wel willen erkennen, dat hij nog niet is, die hij behoorde te zijn, en dat er altijd nog wel wat hapert aan en in het leven. Maar het wordt bedenkelijker voor menigeen, als wij lezen, dat wij onbekwaam zijn tot het goede.
En op laatst zou zelfs deze uitdrukking nog toelaatbaar worden geacht en er mee door kunnen, maar het wordt te erg en te verbijsterend als er staat: onbekwaam tot eenig goed. En het allerergste komt nog, als heel die reeds zoo zwarte lijst gesloten wordt met het allerzwartste woord: geneigd tot alle kwaad.
Dat is heelemaal vreeselijk, dat is nu het ergste van het erge, en van het ergerlijke om zoo iets te moeten lezen, Iaat staan, zoo iets te moeten belijden.
Nu kunnen wij best begrijpen, en wij zullen het de oppervlakkigheid heusch niet kwalijk nemen, als men bij het eerste hooren en bij het vluchtig lezen van zulk een waarheid al spoedig met zijn oordeel gereed is en zegt: „maar zulk een teekening, die zoo sterk geforceerd en gekleurd is, is toch wel wat al ie overdreven.”
Is het niet veel eer zoo, dat de vele stichtingen van barmhartigheid, dat de vele organisaties van maatschappelijk hulpbetoon, een directe weerlegging zijn van deze zwarte lijst: niets goeds kunnen doen, en geneigd tot alle kwaad”?
Moeten wij niet eerder toestemmen, dat de liberale menschheid, die deze ouderwetschen Catechismus al sinds lang is vergeten, door haar schoone idealen, door haar warmte van gevoel en medeleven, door haar karakteradel menigeen beschaamt, die soms Zondags tweemaal ter kerk gaat, maar die het kerkgaan ’s Maandags al weer is vergeten?
Waf zullen wij op deze aanklacht antwoorden?
Wij denken er niet aan dit alles tegen te spreken, en wij zijn nog niet zoo ver-dogmatiseerd om te loochenen, dat er nog veel schoons en goeds in de wereld onzer samenleving blinkt.
Er is nog een lichtlijn in de menschheid, die wij, op het voetspoor van Calvijn, Gods algemeene genade zouden kunnen noemen, waardoor de menschheid voor veel kwaad wordt bewaard, en tot veel goeds in het burgerlijk leven wordt aangespoord.
Calvijn beschrijft dit in zijn institutie (deel 2—3) waar hij zeer breed over deze totale verdorvenheid des menschen handelt, maar tegelijk er op wijst, dat er voorbeeldige figuren onder de menschen worden aangetroffen en zegt dan, „doch alhier moet ons in den zin komen, dat de genade Gods in die verdorvenheid der natuur nog eenige plaats heeft, niet om de verdorvenheid weg te nemen, maar om dezelve te dwingen en in te houden.” Calvijn vergelijkt dan deze algemeene genade bij een „toom”, die de paarden van onze verdorvenheid bedwingt, waardoor wij niet in allerlei „onheiligheden” uitbreken, maar veeleer nog veel goeds en voorbeeldigs in deze wereld aan den lag leggen.
Maar dit alles ontkent hier ook onze Catechismus niet, die uit den geest van Calvijn gesproten is. Alleen moeten wij wel in het oog houden, wanneer wij onze Catechismus lezen, dat wij een belijdenis opslaan, waarin het niet gaat over deze algemeene genade, waarop Calvijn in de aangehaalde plaatsen doelt, maar dat het in de belijdenis gaat over de bijzondere genade.
Die twee terreinen moeten wij altijd goed van elkander weten te onderscheiden. Daar is een wereld van het zedelijk burgerlijk goed, die de verhouding der menschen jegens elkander bepaalt. En op dit terrein is er nog veel goeds te boeken, dat een edel karakter met veel zelfopoffering en met veel liefde ten toon spreidt.
Maar nu gaat het in den Catechismus niet over de verhouding van de menschen onderling, maar bet raakt onze verhouding tot God.
Het gaat niet over het burgerlijk, zedelijk en maatschappelijk goed, maar over het waarachtig geestelijk goed, zooals dit in verband met onze eeuwige zaligheid staat.
Wie deze vraag van den Catechismus wil beantwoorden naar waarheid, moet beginnen met te vragen: dorst een mensch van nature naar God, naar den levenden God?
Schreeuwt ons innerlijk bestaan om het heil des Heeren?
Zijn wij begaan met onze eeuwige zielsbelangen?
Smart het een mensch van nature, dat hij God mist, en dat hij God op het hoogst beeft misdaan?
Ach, dan behoeven wij niet lang in het onzekere te tasten, of te raden naar een antwoord. Dan weet ieder, want de ervaring van elken dag bevestigt het maar al te veel, dat, wanneer Gods wederbarende genade het hart eens menschen niet krachtdadig aangrijpt, en de Geestdrift des hemels de ziel niet ontvlamt, dat dan geen traan des berouws wordt gestort zelfs niet bij de gebroken stengel van het levensgeluk, dat geen gebed om vergeving naar omhoog stijgt, dat er geen opstanding is uit het zondegraf, en geen heimweeslag wordt gekend naar het Jeruzalem, dat hoven is. Hier geldt integendeel „ganschelijk onbekwaam,” neen erger, ganschelijk onwillig, en ten kwade geneigd.
Wat kunnen wij ons daartegen verzetten! Maar juist dit verzet, deze „weerstand” is veeleer een aanwijzing van de juistheid dezer diepere diagnose.
Het is bekend, hoe de leer der introspectie of van het systematisch-zelf-onderzoek thans een groote plaats inneemt in de moderne zielkunde, waaraan de naam van Freud onlosmakelijk is verbonden.
Wij hebben voorzeker onze aanmerkingen, en zelfs onze groote aanmerkingen op deze methode van Freud, maar ongetwijfeld heeft Freud hierin juist gezien, dat een „weerstand” moet warden overwonnen zal een mensch in de nachtzijde van zijn zielsbestaan indalen, en anderen daarin laten blikken.
De mensch wil daar niet aan. Hij wil over die brug niet komen. Hij praat er liever om heen, dan dat hij al de verborgen bladzijden van dit zoo verzegelde boek openlegt.
Dat is de „weerstand”, en, zoolang als die blijft bestaan, kan de arts niet verder.
Het is deze weerstand, die telkens bij en in den natuurlijken mensch opkomt, wanneer hij aan den onwil en aan de neiging van zijn zondige beestachtige natuur wordt ontdekt. Dit „zóó verdorven” van den Catechismus is dan te erg, en al wat in ons is biedt „weerstand” aan deze vreeselijke waarheid. Wij hebben het dan drukker over de brave menschen, die nog op de wereld zijn, dan dat wij ons oor en nog veel minder ons hart zouden willen neigen naar een waarheid, die ons ten eenemale in de schande onzer naaktheid stelt.
Het is geen wonder, dat het boek, van Schortinghuis „het innige christendom” zooveel bestrijders heeft gehad en nog heeft. Immers, daar is geen boek, dat zoo sterk de nietigheid en de onmacht van den mensch beschrijft, dan wat in „het innige christendom” wordt gevonden.
Al wat maar even Pelagiaansch denkt of aanvoelt moet van Schortinghuis niets hebben. Of er dan geen gebreken aan de voorstelling van Schortinghuis kleven?
Ik zou het niet durven tegenspreken, gelijk aan alle werk van eenig mensch over deze zoo diep ingrijpende zaken wel wat ontbreken zal. Daarbij moeten wij nooit vergeten den tijd, waarin Schortinghuis optrad, een tijd, die al meer door het doodend en dor verstandelijk geredeneer werd verkild. Maar wanneer wij letten op de doelstelling van Schortinghuis, wiens begeerte het steeds was „dat God het Al en ik niet mocht zijn” dan zullen wij zoo gaarne onderschrijven, wat vertolkt heel het leven van dezen christen-schrijver:
Sonder U kan ik niet sugten
Sonder U kan ik niet dugten
Sonder U kan ik niet staan
Nog een stap door ’t leven gaan.
Gij hebt toch ook wel eens gehoord van de „nieten” van Schortinghuis?

Ik wil daar nog iets meer van zeggen.

A.(Apeldoorn)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1936

De Wekker | 4 Pagina's

Verloren - Herboren (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1936

De Wekker | 4 Pagina's