Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zalig … De armen van geest (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zalig … De armen van geest (1)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest en die voor Mijn woord beeft.Jesaja 66 : 2.

Blijkens het eerste vers van dit hoofdstuk is hier sprake van een tegenstelling. Jesaja komt namelijk in zijn troostboek (hoofdst. 40—66) tot het volk in de ballingschap met de heerlijke boodschap, dat het temidden van den druk der vijanden niet onder zal gaan.
Integendeel, de Heere, de God des Verbonds, zal Zijn onveranderlijke trouw bewijzen en naar Zijn welbehagen zal Israël door Zijn sterke hand weer worden heengeleid naar de erve der vaderen. Hij zal verlossing schenken.
Israël gaat een nieuwe toekomst tegen.
Niet alleen zullen zij van de banden der ballingschap worden bevrijd, neen, meer, oneindig veel meer zullen zij ontvangen.
De „evangelist” Jesaja boodschapt hun, dat de God des Verbonds den Knecht des Heeren zal verwekken.
Vorst Messias is in aantocht, om de Zijnen te verlossen van het geweld der zonde en der wereld.
De lichtglansen der genade breken door den nacht der schaduwen heen en spellen den vollen dag des Nieuwen Verbonds.
Maar ach, hoe weinig verstaat Israël van deze lieflijke aankondiging. In nationale zelfverheffing droomt men reeds van een gouden toekomst.
Stad en tempel zullen herrijzen uit het stof.
Mogelijk ziet men al weer in gedachten den troon van „vader David”. De dienst des Heeren zal in al zijn heerlijkheid worden hersteld. En dan…. dan zal men de voorhoven Gods weer betreden om den Heere als van ouds de offers te brengen.
Het bloed zal vloeien, het reukwerk omhoog-kringelen, de bazuinen der priesters zullen klinken, de tempelzalen zullen druischen van gejuich. Zoo zal men den Heere aangenaam zijn en…. de Heere zal wonen bij zijn volk, Hij zal ze in liefde gedenken!
Ziedaar de gedachte van menigen Israëliet.
Alsof de Heere een welbehagen zou hebben in den vorm, terwijl het wezen wordt gemist!
Alsof Jehova Zich verlustigen kon in de offeranden, terwijl er geen liefde uit sprak en er geen hart in klopte!
De oude kwaal van Israël!
Het gebrek ook van vele christenen uit onze dagen!
Neen, Israël, bij dezulken kan Ik niet wonen, maar op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest, en die voor Mijn woord beeft.
Natuurlijk ziet God op alle menschen, ja zelfs op al het geschapene. Niets ontgaat aan Zijn Goddelijke aandacht.
Hij is de Schepper, maar ook de Onderhouder van alle dingen.
Hij is de Oorzaak van al wat is, de Grond tevens.
In Hem leven wij, bewegen we ons en zijn we.
Het machtige volkerenleven met zijn conflicten, botsingen, revoluties, oorlogen, bloed en tranen, het wordt geleid door den onveranderlijke God in den hemel.
Het vallen van de machthebbers dezer wereld, het opstaan van weer andere „grootheden”, Gods hand is in dat alles.
De levensgang van elk mensch wordt bestierd door den Almachtige. God is het, Die van uit de hoogte op het gewemel der menschenkinderen neerblikt en het met vaste hand regeert.
Geen moment laat Hij de teugels glippen.
Hij schrijft het boek der historie, Hij slaat blad voor blad om. Als hier dus gesproken wordt van op dezen zal ik zien, dan moet met dit „zien” iets anders bedoeld zijn dan het gewone aanschouwen van het doen en het laten der menschen.
„Zien” heeft hier de beteekenis van: met belangstelling gadeslaan, met welgevallen neerblikken op, in liefde gedenken.
O, eeuwig wonder der vrijmachtige genade Gods!
Hier glanst het schijnsel der souvereine ontferming des Eeuwigen! Donkere wolken worden gescheurd en hemellicht straalt door!
Immers op ons menschen, gelijk wij van nature zijn, kan de Heere nimmer in liefde neerblikken.
Hij is de Hooge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont en Wiens Naam heilig is (Jes. 57 : 15).
Hij is grootelijks geducht in den raad der heiligen en vreeselijk boven allen, die rondom Hem zijn (Ps. 89 : 8).
Hij is de hoogste Majesteit en Souverein. Niemand is in den hemel bij Hem gelijk te schatten.
In al Zijn deugden spreidt Hij een volmaakten luister ten toon. En wij menschen…. zijn niet maar het maaksel Zijner handen, doch door onzen bondsbreuk in het paradijs zijn wij vervreemd van Hem.
Wij liggen onder erf- en dadelijke schuld. Vijanden des Allerhoogsten zijn we, in den dood liggen we, onder het eeuwige oordeel Gods.
De Heere „ziet” wel op ons, maar het is een zien in toorn.
Zijn gramschap is ontbrand.
De zonde was en is een God-onteeren-de daad, die niet ongestraft kan blijven.
Wij hebben Zijn heilig Wezen aangerand, Zijn deugden aangetast. Niemand kan in zichzelven voor God bestaan.
Buiten Christus is de Heere een eeuwige gloed en een verterend vuur.
Maar hoe komt het dan, dat de vlammen van Gods heiligheid niet uitslaan om den mensch te verschroeien?
Wat is de reden, dat het vuur van Gods rechtvaardigheid ons niet verteert? Harderwijk.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1936

De Wekker | 4 Pagina's

Zalig … De armen van geest (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1936

De Wekker | 4 Pagina's