Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ambtelijke bediening van den Christus in de geloovigen (25)

Bekijk het origineel

De ambtelijke bediening van den Christus in de geloovigen (25)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Jesaja 6 vinden wij de heerlijke uitbeelding der hierboven verhandelde gedachte, hoe het lofoffer wordt ontstoken op de kolen van het altaar der verzoening.
Wij vinden daar Jesaja staande voor den troon van den eeuwigen Christus. Immers naar Joh. 12 : 39 — 41, ziet het gezicht van Jesaja 6 op den Christus Gods, den eeuwigen onsterfelijken koning tegenover den sterfelijken Uzzia (v.g.1, Jes. 6:1). Daar hoort Jesaja de serafijnen, het driemaal heilig opheffen voor dien majesteitelij ken troon; waarop Jesaja in zielsontroering uitroept: Wee mij! Waarom riep hij dit uit? Omdat die heerlijke Christus in de openbaring van Zijn luister moest beantwoord worden. Dat geschiedde in den hemel nu wèl, de serafs reageerden in geweldige lofprijzing; en nu verstond Jesaja hoe die Christus ook riep om een orgaan op de aarde tot zulken lof. Hij Jesaja had nu met de engelen moeten medezingen in dit lofaccoord. Dan ach, dat ging niet. De snaar, waarop God moest spelen was gebroken. Zijn lippen waren geen orgaan meer voor dien lof. Hij ziet zijn doodelijke onmacht hierin; en dat grijpt hem aan tot een weeklage: wee mij; want ik verga, dewijl ik een man ben van onreine lippen. Hij heeft gezien den koning der heerlijkheid, en hij kan er niet aan beantwoorden. De hemel zingt, de aarde zwijgt.
Maar nu het herstellende en bekwamende wonder van genade Gods. Een der serafs vloog tot hem, en had een gloeiende kool in zijne hand, die hij met de tang van het altaar genomen had, en hij roerde zijn mond daarmede aan. Dit stelde nu voor wat wij boven zeiden: de kool van het altaar was die van het slachtofferaltaar; en deze werd nu gebracht tot Jesaja’s lippen,opdat die lippen weer ’n altaar des lofs konden worden. De heiligmaking op grond van de rechtvaardigmaking. De Christus als bedienende priester maakt alzoo van Jesaja weer een orgaan om God te verheerlijken m.a.w. door Christus priesterlijk werk worden wij tot profeten hersteld, de verzoende ziel wordt een heiligdom van den God des lofs; van Christus’ bloed gaat een geest der heiliging uit.
Men denke toch niet te gering van de bediening van dit dierbare bloed Christi. Het is een overzalige gebeurtenis, als de Heere aan een diepschuldige, voor God omkomende ziel die kool uitbrengt van het slachtofferaltaar. Het zal niet licht onder woorden ten juiste zijn te vertolken wat dit is, als de Heere de ziel gaat reinigen en ontzondigen door de toepassing van het bloed des Zaligmakers. ,,O, Als de Heere dan inkomt in de kracht van Zijn borgtocht, hoe wordt die ziel dan van hare doodelijke melaatschheid ontledigd. Zalig niet slechts doordien zij dan haar schuld en zonde voelt “weggedaan; om als een vrijgekochte des Heeren te staan voor zijn aangezicht; maar nog iets meer. De ziel wordt ontzondigd, dat is, zij krijgt uit de kracht van dat borgtochtelijke bloed nu ook een geestelijke vernieuwing te beleven van binnen. Die kool roert de lippen aan, die worden nu van hun bedorven onreinheid gereinigd, uitbranding vindt plaats. Waar Christus Zijn borgtochtelijk werk bedient, worden zelfs de schuilhoeken des harten doorlouterd. De zinnen en genegenheden worden naar God gekeerd; de hartstochten en begeerten in het vuur van den Geest die van dat bloed uitgaat gereinigd. O, dat doet wel pijn, de branding van deze kool is verterend van binnen; hoe weet God ons dan in één te doen krimpen; maar het is een loutering die allerzaligst is naar den geest. Want zóó wordt de gesprongen snaar weer hersteld, en strak gespannen op zuiveren toon gebracht, aangestemd op hemelsch accoord. Wat wordt Jesaja nu een bruikbaar en gewillig instrument in de hand van den Heilige Israëls. Heere zend mij henen, zoo klinkt het van zijn gereinigde lippen. Uit de bevinding van de dienenswaardigheid Gods om Zijns zelfs wil.
Laten wij hier nu nog mede vergelijken wat ons vermeld staat in Nehemia 13. — Daar wordt ons medegedeeld de voortgezette zuivering door Nehemia, toen To-bia de Ammonietische knecht een kamer in den tempel had weten te bemachtigen, om aldaar te wonen. De Hoogepriester had die kamer voor Tobia laten ontruimen. Weleer had die kamer gediend als bergplaats van het spijsoffer, den wierook en de vaten en de tienden van koren, van most en van olie. Zie Nehemia 13:15.

(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1937

De Wekker | 4 Pagina's

De ambtelijke bediening van den Christus in de geloovigen (25)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1937

De Wekker | 4 Pagina's