Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Art. 36 en de dooperschen (9)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Art. 36 en de dooperschen (9)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het was niemand minder dan Thomas Münzer, die al zijn welsprekendheid op riep om toch maar duidelijk te maken, wat thans in art. 36 door velen wordt gelezen, alsof dit art, zou leeren, dat wij met geweld het Evangelie van Christus in de wereld hebben te verbreiden, en dat de Overheid zulk een taak van God was opgedragen. Niemand zouden wij dan beter tot onze schutspatroon kunnen kiezen dan Münzer. In vlammende taal en met een niets ontziende hartstocht heeft Münzer de Overheid in zijn dagen vermaand en aangezet tot uitroeiing der afgoderij, en tot een gewelddadige invoering van het Evangelie. Münzer beriep zich steeds op uitspraken van het Oude Testament, waar God zelf beval tot gewelddadig ingrijpen tegen ongeloovigen en ketters. Goddeloozen hebben geen recht om te leven, was zijn devies. Münzer heeft geen woorden scherp genoeg om den Vorsten voor te houden den eisch Gods n.l. het zwaard aangespen in den strijd om de religie. Hij zegt tot de Overheid, die de zwaardmacht be zit: Gij hebt het land niet door het zwaard gewonnen, maar door de kracht Gods..... het zwaard was slechts middel, gelijk eten en drinken een middel is om te leven, zoo is ook het zwaard noodig om de goddeloozen te verdelgen. Rom. 13. Zoo moeten nu hetzelfde doen de vorsten, die Christus belijden. Waar zij dat echter niet doen, zal hun het zwaard ontnomen worden”. Het gezelschap van Thomas Münzer pleit nu niet erg voor een lezing, als thans gevolgd wordt door hen, die niet anders kunnen zien in art. 36 dan een ketterjacht ten doode. Münzer gaat zoo ver, dat hij Christus en Paulus en de geheele goddelijke wet oproept als getuige, die zijn uit spraken zullen staven, wanneer hij zon der te blozen zegt: „dat men de goddelooze regenten in het bijzonder de papen en monniken dooden moet, die het heilig Evangelie ketterij schelden, en tegelijk de beste christenen willen zijn”.
Het wil er bij ons nog niet in, dat deze Thomas Münzer de beste verklaarder van art. 36 zou geweest, en dat hij de beginselen der reformatie voor de taak der Overheid het duidelijkst heeft aangegeven. Zou deze revolutionair, zou deze geweldenaar met het zwaard, zou deze de aangewezen persoon zijn om ons thans te leeren,. wat art. 36 inhoudt? Of zou het veeleer Luther zijn, die ons kan verduidelijken, wat en hoe de beginselen van art. 36 kunnen geacht worden. Ik noem hier Luther, omdat deze tegenover Münzer direct moet geplaatst en Calvijn eerst later optreedt. Wij staan hier bij de bron der reformatie, en wij kunnen hier de eerste klanken hooren over het zwaard der Overheid, en haar bevoegdheid op haar terrein. Zoover ik heb kunnen nagaan heeft Luther tegen over Münzer een geheel ander stand punt ingenomen en er op gewezen, dat de zwaardmacht niets beteekent, wan neer het raakt de uitroeiing van ketterij. Lijnrecht tegenover Münzer schrijft Luther: ,.ketterij is eigenlijk een geestelijke zaak, haar kan men met geen ijzer houwen, met geen vuur verbranden, met geen water verdrinken. Gods Woord al leen is het, dat zulks doet. Wanneer het een kunst was met vuur ketters te over winnen, dan waren de beulen de geleerdsten doctoren der wereld.” Ten hoogste wil Luther, wanneer de Overheid tegen ketters optreedt, dat zij deze treft met verbanning, maar van een zwaardmacht in geestelijke zaken is hij afkeerig.
De aanvang der reformatie leert ons, dat niet Luther, maar dat wel Thomaz Müncher het pleit voor de schavoteering , van ketters heeft gevoerd. Hij wilde het zwaard gebruiken in religie-zaken, en hij heeft dit gedaan tot zijn dood toe. Als hij te Frankenhausen is, en de oproerige boeren zich wapenen tegen de vorsten, dan is dit voor Münzer het uur om zijn vurige pijlen te slingeren tegen de vijanden van het Sion Gods, zooals hij meent, dat op aarde zal komen door wapengeweld. Münzer stelt zich aan het hoofd van zijn verhitte volgelingen. Een aan bod om een vredige oplossing te vinden wordt door Münzer van de hand gewezen, en de man, die deze vredeboodschap bracht, wordt onthalst. In een vlammen de en opwindende toespraak bezweert hij zijn volgelingen nu te strijden voor den naam des Heeren. Het zwaard en nog eens het zwaard is het wachtwoord in den mond van deze godsdienstige-revolutionair. Gods zaak mag. neen moet met het zwaard verdedigd en uitgebreid worden, en daarom behoeven zijn geloofsgenooten de macht van den vijand niet te vreezen. Hij belooft hun allen, dat het zwaard van God en van Gideon voor hen strijden zal, en dat zij op de zelfde hulp konden rekenen als eens de Israëlieten bij de Roode zee, en als David tegenover Goliath, en als Jonathan tegenover de Philistijnen.
Hoort, hoe hij met forschen slag den moed er in wil hameren: Vreest — zoo roept hij zijn volgelingen toe — vreest hunne groote veldstukken niet, want in mijn kleed zal ik zelf al de kogels opvangen, die zij tegen u gaan afschieten. Ziet, hoe genadig God voor ons is. Heft uwe oogen op, en aanschouwt dien regenboog, daar in de wolken. God heeft wel gezien, dat wij juist dit zelfde teeken hebben afgeschilderd op onze banier, en thans wil hij ons duidelijk van omhoog toonen. dat hij in dezen strijd met ons zal zijn, en onze vijanden vol komen zal vernietigen. Valt moedig op hen aan”.
Zou deze held, deze revolutionair, deze fantast, zou hij de beste verklaar der van art. 36 kunnen heeten? Ik wil het nog niet gelooven, dat Münzer gelijk heeft, dat het de roeping der Overheid is om papen en monniken en ketters te dooden met het zwaard.
En nu één van beiden. Wij hebben aan te nemen, dat onze Gereformeerde vaderen bij den revolutionair Thomas Münzer zijn ter school geweest, toen zij schreven art. 36, of zij hebben in deze woorden een ander beginsel gehuldigd dan deze dooperschen fantast.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juli 1937

De Wekker | 4 Pagina's

Art. 36 en de dooperschen (9)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juli 1937

De Wekker | 4 Pagina's