Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods trouw nimmer teniet!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods trouw nimmer teniet!

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Daarom, ziet. Ik zal haar lokken, en zal haar voeren in de woestijn, en Ik zal naar haar hart spreken.Hosea 2:13.

Israël was een hoog bevoorrecht volk.
De levende God had het tot Zijn erfdeel verkoren om onder haar te wonen en Zijn deugden in haar te openbaren.
Wij lezen zelfs, dat Hij Zich dat volk ondertrouwd had.
De innige betrekking, waarin het volk tot den Heere stond, wordt ons in de Schrift uitgeteekend in het beeld van een huwelijk.
Gruwelijk echter heeft Israël gezondigd. Het heeft het verbond verbroken, zich schuldig gemaakt aan geestelijke hoererij, God de gehoorzaamheid opgezegd.
Wat verhindert God nog langer dat hoereerende volk van Zich te stooten?
Doch Zijn eer en naam is er mee gemoeid! Hij is gebonden aan Zijn verbond, dat van geen wankelen weet.
Israël moge dan ontrouw zijn. ‘s HEEREN trouw is een eeuwige! En juist in dat ontrouwe, telkens-tot-zondigen-geneigde-volk zal Zijn trouw en liefde des te heerlijker uitschitteren.
Hier zal blijken wat Gods genade vermag.
De Heere komt Zijn volk telkens tegen. Lees dit hoofdstuk van Hosea maar. De vlammen van Zijn heiligen toorn schieten op het volk neer.
Liefde is geen zoetsappigheid, die alles door de vingers ziet. Liefde kan gekrenkt worden. Liefde Iaat zich niet versmaden. Daarom komt de Heere met Zijn toorn tot het onbekeerlijke volk. Echter zonder resultaat. Het volk blijft volharden in haar booze wegen.
En zie nu het groote wonder!
In plaats van dal; volk weg te werpen in den eeuwigen nacht, daalt de Heere tot hem af met Zijn lokkende liefde en komt Zijn oneindige trouw openbaar.
„Daarom, zie, Ik zal haar lokken”…
De trouwe God zet Zijn hart als ‘t ware wijd open voor haar, wandelt haar na op haar zonde-wegen, buigt Zich in ontferming tot haar en stort Zijn liefde in haar uit.
En tegen die liefde is niemand bestand.
Niets vermag het verharde hart te verbreken, het holt voort op den zon-de-weg. Geen slagen, geen smarten, kommer noch zorg, armoede noch ellende drijven, den mensch heen naar den Heere.
We worden er nog te meer door verhard en de vijandschap komt er door openbaar.
Nood leert niet bidden, druk vernedert niet; dat kan alleen almachtige genade.
Liefde, lokkende, trekkende liefde doet het hart wegsmelten, brengt in de vernedering en verteedert de ziel.
Liefde trekt naar den Heere heen, genade doet het God-onteerende van de zonde zien, geeft te klagen over de ongerechtigheid des harten, brengt smart in de ziel om Gods wil, doet ook breken met de zonde.
Liefde schenkt wederliefde, een betrekking op den Heere!
Die genade Gods doet wandelen in het spoor der gerechtigheid om Zijns Naams wil.
Nu kan de Heere vaak, opdat Hij plaats zou maken voor Zijn eigen werk en Zijn liefde wegschenken, wonderlijke wegen daartoe bewandelen; wegen, die bij oppervlakkige beschouwing, juist allesbehalve een vrucht van Gods liefde schijnen te zijn.
We lezen hier toch: „Daarom, ziet, Ik zal haar lokken en zal haar voeren in de woestijn.”
Het is wel duidelijk, dat deze woorden gebezigd worden in terugslag op de geschiedenis van het volk Israels na den uittocht uit Egypte.
Toen werd Israël immers door Gods hand naar de woestijn gevoerd. En dat zelfs veertig jaar lang.
Waarom ?
Wel, in Egypte was Israël als volk geboren, en nu had het opvoeding noo-dig, het moest verder als volk worden gevormd.
Hier is dus geen sprake van het grillig spel van het toeval, noch van de harde noodwendigheid van het noodlot, maar dit is vrucht van Gods bijzondere leiding en voorzienigheid.
Hier blijkt de oneindige wijsheid des Heeren, Die wel weet hoe te moeten handelen met Zijn volk.
De Heere had met het zenden van Zijn volk naar de woestijn een heilige bedoeling.
De woestijn is de kale zandvlakte.
Daar zijn niet de ruischende korenvelden of de van druiven rijke wijngaarden; daar vindt men niet lieflijk kabbelende beekjes of snel stroomende rivieren.
Niets van dat al!
Zeker, wèl hier en daar een enkele oase, een waterbron met enkele palm-boomen, maar overigens de kale vlakte en dorre droogte.
Verstaat ge het?
De woestijn is het beeld van de eenzaamheid, van de armoede ook. Wie in de woestijn komt, moet Ieeren van de omstandigheden af te zien, en van zichzelf, om dan óp te blikken naar den levenden God en uit Zijn hand te leven, te eten van het manna en te drinken van het water uit den rotssteen.
Israël wordt in de woestijn gevoerd om daar om te komen met zichzelf en te Ieeren: aan zijn God genoeg te hebben.
Daar onderwijst de Heere Zijn volk er in, wat het is in zichzelf, maar tevens wie Hij is voorheen sculdig volk in Zijn eeuwige Verbondstrouw.
O, zie, dan de rijke bemoeienissen Gods met u, kind des Heeren.
Misschien zijt ge wel „in de woestijn gevoerd”, hebt ge te worstelen met moeilijkheden, is armoede uw deel, moet ge druk-wegen bewandelen, zijt ge door Gods hand op het ziekbed neergelegd of is een dierbaar pand u ontnomen.
Mogelijk kunt ge er niet in berusten, komt de opstand bij u boven, leeft de murmureering in uw ziel, staat ge voor raadselen en duiken de bange vragen in u op: „waarom, o God, waarom? ”
‘t Schijnt, dat de Heere u vergeten heeft en verlaten, dat Hij op het zuchten uws harten geen acht slaat, ja, ‘t is zelfs alsof de Heere u tegen is.
En toch, neen, als het licht des Gees-tes over uw wegen mag vallen, blijkt het, dat juist de Heere vóór u is, om-jat daarin — hoe raadselachtig het ook chijnen moge — Zijn liefde bezig is te werken, te leiden, te lokken.
Te lokken, om van de menschen, van uzelf af te zien en oog en hart tot hem op te heffen.
Hier is sprake van Goddelijke opvoedkunde, die het daarheen leidt, dat de Zijnen het bij Hem alleen zoeken.
In den weg van de afbraak van het menschelijk-zondige bouwt de Heere Zijn werk op.
Want de Heere leidt de Zijnen wèl in den druk en legt het kruis op hun schouders, maar Hij gaat Zelf mee.
Hij voert wel in de woestijn, maar …. om daar naar haar hart te spreken.
De Heere heeft er dus een heilig doel mee, als Hij Zijn volk in de eenzaamheid voert.
O, ‘t is wel eens noodig, dat we uit de drukkende zorgen van het leven worden uitgehaald, om dan alléén gezet te worden voor den Heere, met onze gedachten.
In die eenzaamheid neemt de Heere — als ik het zoo even zeggen mag — de lamp van Zijn Woord in de hand en laat haar schijnsel vallen over ons leven.
En bij dat licht leert het schuldige volk eigen donkerheid zien.
In de woestijn der eenzaamheid spreekt de Heere van zonde en schuld.
Daar doet Gods Geest den mensch inkeeren tot zichzelf.
Daar ziet Israël de oorzaak, waarom de Heere moest komen met Zijn oordeelen en gerichten, n.l. haar ontzettende bondsbreuk.
Als de Heere zaligmakend werkt, blijven we niet aan de oppervlakte hangen, maar Ieeren we afdalen tot den wortel der zaak, worden we ontdekt aan de breuke des harten, maakt Hij ons bellend met onzen val in ons bondshoofd Adam, en het goddelooze daarvan.
En als de Heere zoo spreekt, dan moeten wij de hand op den mond leggen, we kunnen er niets tegen inbrengen, we moeten toestemmen dat het metterdaad zoo is.
Dan leert ge het God-onteerende van de zonde zien en moet ge God recht en gerechtigheid toeschrijven, zelfs al zou Hij u laten omkomen in het verderf.
Maar de Heere spreekt meer!
Waar de zondaar zoo buigt in de laagte voor den heiligen God, daar zal de Heere genade en eere geven.
Daar spreekt Hij van ontfermingen, van Zijn onveranderlijke trouw, ook van den Borg en Zaligmaker, om Wiens wil Hij aan schuldigen Zijn liefde kan bewijzen.
Dan schenkt Hij licht over al onze wegen, over ons kruis, onze nood, onze armoede, en nog zooveel dingen meer.
Dan doet Hij zien en verstaan, dat alle dingen moeten medewerken ten goede.
O, hoe moeten we dan met onze dwaasheid en blindheid in de schuld en komt er de erkenning en…. aanbidding van Gods wonderlijke wegen; die in het heiligdom zijn,
De aanbidding van Zijn wijsheid, liefde en trouw, die het kruis voor ons uitzocht, opdat wij laag zouden buigen; die den druk ons toedacht, opdat wij klein zouden worden en blijven; die de scherpe doorn ons in het vleesch plantte, opdat wij ons niet zouden verheffen.
Dan is Zijne genade ons genoeg.
Ja, Heere, Uw gunst en gemeenschap sterken meer dan de uitgezochte spijzen; Uw goedertierenheid is beter dan het leven!

Harderwijk J. Tamminga

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 augustus 1937

De Wekker | 4 Pagina's

Gods trouw nimmer teniet!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 augustus 1937

De Wekker | 4 Pagina's