Voor lastdragers
Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.Math. 11 : 28.
Als de Europeesche reiziger een Oostersche haven binnenkomt, ziet hij veel, dat hem den Bijbel beter kan doen verstaan, niet het minst bovenstaande woorden van den Heiland.
Daar de straten zoo nauw zijn en zoo slecht geplaveid, kan er op vele plaatsen geen wagen rijden. Hoe zal de reiziger zijn bagage aan zijn logies bezorgd krijgen? Geen nood! Zie, daar dringen ze al om den voorrang, de lastdragers, sterke, gespierde mannen, die met gemak de zwaarste koffers naar iederen hoek van de stad kunnen wegdragen. Zij behoeven geen kar of wagen, maar een stevig touw ter lengte van zoowat vijf meter. Als de reiziger nu zoo iemand aangenomen heeft, gaat het „wonder” gebeuren. Zakken, manden, kisten, enz. worden op een stapel bij elkander geplaatst, het dikke touw er omheen geslagen. De man hurkt er bij neer, haalt met beide handen het touw strak aan, zoodat de vracht hem tegen bovenrug en schouders drukt, springt plotseling op, en de gansche last balanceert op de voorover gebogen gestalte van den reus. Het is ongelooflijk, hoever deze lieden met hun last kunnen loopen. Dit sjouwen is inderdaad levensgevaarlijk. Wanneer de lastdrager bij het optillen van de vracht niet door een diepe zucht zijn longen ledigde, zou door de snelle samenpersing van het bloed een bloedvat bersten. Hij loopt gevaar van te struikelen en te vallen. Door den grooten omvang van den last, ver over zijn hoofd uitstekende, zou hij in dat geval onvermijdelijk den nek breken. Zonder hulp van een ander kan hij de zware vracht niet weer neerzetten. Op de plaats der bestemming moet dus een ander tot hem zeggen: „kom hier maar bij mij om Uw last af te leggen”; anders blijft hij daar zoo maar beladen staan. Nu zou dat dadelijk nog niet zoo heel erg zijn, want deze sjouwerlieden schijnen over een geweldige lichaamskracht en uithoudingsvermogen te beschikken. Gesteld echter, dat door een vergissing zoo’n man een verkeerd of niet bestaand adres was opgegeven en hij liep straat in straat uit, van deur tot deur, maar niemand wilde dien last ontvangen, nergens vond hij de geadresseerde van de vracht, die tot hem zeide: „komt herwaarts tot mij”, dan werd hij vermoeid en zou zijn last hem noodlottig worden, tenzij zich iemand over hem ontfermde.
Het woord van den Heiland: „Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven, ” is dan toch wel een zeer tegenmoetkomend en vriendelijk woord. Het is goud waard, ja gaat alle schatten te boven, maar, jammer genoeg, ieder doorziet de beteekenis van dit woord nog niet in de verste verte.
Vriendelijke lezer, wellicht is uw leven tot dusver zonder al te groote schokken voortgegleden en kunt u maar niet begrijpen, welk belang gij nu bij Christus’ woord zoudt hebben. Het is ook mogelijk, dat u lichamelijk ingezonken zijt en geestelijk moe van al dat zorgen in dezen crisistijd. Zou Jezus ‘daarop doelen? Toch niet, tenminste niet in de eerste plaats. Het gaat over een last, dien wij vrijwillig op ons hebben genomen en nu zonder hulp van een ander niet af kunnen werpen. Het is een zedelijke last. Een mensch is geen dier, maar een zedelijk, redelijk schepsel. Daar is een soort lijden, een zeker last-dragen, waarvan een beest geen hinder kan hebben. Dat is een zedelijk lijden: de last van door ons bedreven kwaad. U glimlacht, lezer of lezeres? Dat doet die Oostersche sjouwerman ook, als hij de bagage beziet. Hij is voor geen kleintje vervaard: zijn spierkracht is geweldig ontwikkeld. Dit kan er nog wel by, en dat, en dat. .., zijn touw is lang genoeg!
Zóó staat de mensch tegenover de zonde, de onwelvoegelijkheid, de onbetamelijkheid! Hij stapelt schuld op schuld. Onreine gedachten, onkuische blikken, giftige woorden, allerlei handelingen die voor den naaste ruïneerend zijn en de eigen ziel afstompen…. het wordt alles „licht opgenomen”. Over vloeken, over Zondagsontheiliging, verwaarloozen van vader en moeder, het leven van een mensch, het verschil tusschen „mijn en dijn”, het schenden der eerbaarheid, het zwartmaken van ‘s buurmans goeden naam, wordt niet „zwaar” gedacht.
Dit kan er nog wel bij!
Daar geef ik niet om!
Wat zou dat?
Is het anders niet?
Daar ga ik niet voor omstaan!
Dat is mij geen handomdraai waard!
‘t Zou wat! Wat kan ‘t schelen!
Precies als die lastdrager durft de mensch met een ontstellende gemakkelij-heid zoo angstig veel „op zich” te nemen. Dat doet hy zelf. En hy vindt het niets erg. Hij is beladen, zwaarder dan hij meent, maar niet vermoeid. En hij stapt er mee weg, vroolijk en wel.
Daar ontmoet hem Christus, Die hem goed verstaanbaar toeroept: „Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en beladen zijt, en Ik zal U rust geven!
En wat antwoordt de moedwillige lastdrager op dit woord? Hij houdt zich als doof en gaat door met een minachtend stilzwijgen. Of hij maakt dat aanbod bespottelijk door met zijn last rond te huppelen. Er is gezegd, dat een onbekeerd mensch van geen Jezus weet. In zijn algemeenheid is dit gezegde zeer gevaarlijk en verwarrend voor het geweten, Schrift en ervaring leeren wel wat anders.
De zondaar belaadt zich niet slechts met loetsverkrachting, maar ook met evangelieverachting. En dat laatste weegt nog zwaarder, dan het eerste. Augustinus bekende in zijn belijdenissen: „Reeds als knaap had ik gehoord van het eeuwige leven, ons toegezegd door de vernedering van den Heere, onzen God…. ”.
Het bezwarende woord: „Dewijl ik geroepen heb, en er niemand was, die opmerkte” (Spreuken 1 : 24), geldt onofwendbaar zoowel den kerkganger en den catechisant, als het schoolkind en den Zondagsschoolleerling, indien deze onbekeerd blijven. O, laat ons dit niet pogen weg te redeneeren, want Christusverwerping is van alle zonde op den duur de meest ondragelijke!
Hoe gaat het nu verder met dien lastdrager ?
Hij kan struikelen en vallen en komt met schuld beladen voor den Rechter, met een leven, dat een doorloopend negeeren was van God, plotseling vóór God: zeg zelf lezer, kan dat ooit goed komen ?
Hij kan ook vermoeid worden. De last kan gaan drukken. Het geweten ontwaakt. De lichtzinnige wordt zwaartillend. „Waar tobt ge toch mee” ? vragen de menschen. En de bioscoop, de schouwburg, pret en vermaak roepen: „Komt herwaarts tot ons en wij zullen u rust geven! ” „Neen, komt liever tot ons, ” zoo roepen de strenge plicht, de stoere arbeid, boetedoening of plechtigheden, „bij ons vindt ge de zoo vurig begeerde rust”. Alles bedrog, want onverzoende zedelijke schuld bezwaart altijd en alleen den schuldige.
Dan komt de Satan, de duivel van wanhoop, en wijst naar een strop, een revolver, een stil water, een zacht werkend vergif, en liegt: „kamt herwaarts tot mij en ik zal u rust geven”. Ja, ja, als ge zijn leugen gelooven zoudt. Want dan was de mogelijkheid, om van uw last af te komen, voor eeuwig voorbij.
Wat moet er dan gebeuren?
Vast staat, dat ge nooit uw schuldenlast zelf af kunt werpen. Voorts, dat geen sterveling u er af kan helpen, uw eigen vader en moeder niet, uw beste vriend niet, uw echtgenoot niet, uw kind niet! En toch is noodig, dat iemand uw last op zich neemt. In uw vacantie kan lichamelijke moeheid overgaan, maar geestelijke vermoeidheid wegens den last van onverzoende schuld neemt met den dag toe. Er moet een ander komen, die uw schuldenlast op zich kan en wil nemen, Aan wien dus uw last moet worden geadreseerd. Tot wien ge met uw last moet gaan. Nu bij de menschen met veel terecht, vooral als ge goed betaalt, liefst met een fooi toe. Maar kom niet met uw bezwaard geweten bij menschen aan. De één zal zeggen: „dat had ik nooit van u gedacht, ge valt me erg tegen”; een ander zal u „onopgevoed” noemen; niemand geeft U rust, want niemand neemt uw schuld op zich. Dat hebt ge noodig. Dat wil Christus doen. En dat doet Hij ook inderdaad. Hoor Hem roepen: „Komt herwaarts tot Mij! ”. Derhalve moet ge tot Hem bidden, want de Christus is de Zoon van den levenden God. Probeer niet zelf uw pak af te werpen, maar zeg tot Hem: „mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd, als een zware last zijn ze mij te zwaar geworden. ” En ge houdt Hem maar Zijn eigen woord voor, pleit daar maar op: Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.
Hij doet wat Hij belooft!
Hij geeft rust.
Hoor een ontlaste pakkendrager roepen: „Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij; maar onze overtredingen, die verzoend Gij. ”
Dezelfde man had het reeds eerder zwaar, zóódat zijn levenssap uitdroogde. Totdat hij zijn ongerechtigheid niet langer bedekte, en — hoor hem dankbaar roemen — „Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde”.
En dat het komen tot Christus een doorgaande levenspraktijk is, leert ons een ander lastdrager. Hoor hem zuchten: ik ellendig mensch! wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Maar hij weet het adres: ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere.
Heerlijke rust, reeds aanvankelijk hier, als wij er iets van zien, dat onze schuld voor ons te zwaar is om die te dragen, maar niet te groot voor Christus om die te verzoenen.
Ik geloof de vergeving der zonden: dat is rust!
Lezer, wellicht vindt u deze boodschap wat overdreven? Dat kan best waar zijn, want ja, iedere belaste is nog niet vermoeid. Maar heusch, dat komt wel, vóór of na uw sterven! Wacht daar niet op, maar wendt u nog heden tot Christus, het lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt.
Velen is dit woord te eenvoudig. Zij achten zich er ver boven verheven. Zij vragen een zielkundige uiteenzetting van dat vermoeid en belast zijt, alvorens zij er aan willen denken tot Christus te komen. Maar ook dit baat niet, want daarna verlangen zij een verklaring over de trekkende liefde des Vaders en ‘s menschen onmacht en zien eigen verantwoordelijkheid voorbij. Was dit tot dusver uw houding, lezer of lezeres? Weet dan, dat gij nog niet verlost zijt. Gij valt den Heere in de rede, laat Hem niet uitspreken, en dat is uw ongeluk.
In den tekst wijst de Heere u een toevlucht aan: is dat niet groot? Deze tekst bevat de volle raad Gods tot uw behoud. Het vermoeid en belast zijn, is het kenteeken van het ware vluchten tot Jezus; omgekeerd is het komen tot Hem kenteeken van het echte vermoeid en belast zijn. Waarmede zult ge dan uw langer wegblijven bij Christus verontschuldigen ?
Zalig, wie tot Hem vloden!
Hoor de getergde Job roemen: ik weet, mijn Verlosser leeft…. ik zal uit mijn vleesch God aanschouwen.. .. mijn nieren verlangen zeer in mijnen schoot.
Waarom, Job?
Dan zal Hij andermaal zeggen: Komt herwaarts tot Mij…. Ik zal u rust geven!
Enschede. v. Smeden
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1937
De Wekker | 4 Pagina's