Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Art. 36 en de dooperschen(12)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Art. 36 en de dooperschen(12)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De praktijk moet hier ook een woord spreken.
Ik laat nu heel de kwestie van Servet en zijn schavot buiten beschouwing. Deze Servetskwestie verdient een afzonderlijke bespreking en allicht zou men dan nog tot andere resultaten komen, dan men gewoonlijk al te gemakkelijk aanvaart. Kan een uitzondering, als de geschiedenis van Servet toch ongetwijfeld in de gereformeerde religie is, ooit den regel stellen? Deze geschiedenis zou eerder aanleiding kunnen zijn om aan te wijzen, dat de praktijk steeds anders is geweest, want., zoover mij bekend is, heeft onder gereformeerd regiem een tweede proces als dat van Servet nimmer plaats gehad.
Reeds dit zegt ons iets. Het herinnert er ons aan, dat onze vaderen toch niet zoo volstrekt zeker waren den juisten weg te zijn gegaan, anders had men op verschillende feiten kunnen wijzen, die ons een Servet herinnerde. Nu dit niet het geval is, moet men zich toch nimmer met een procedure als van Servet sterk maken, want dit verraadt slechts zwakheid.
Hoe toch is geweest de praktijk onzer vaderen? En dan kan de Prins van Oranje ons leeren, wat op staatkundig terrein de leidende gedachte is geweest. Al wilde een man als Datheen een vervolging te vuur en te zwaard, en een meest harde lezing van art. 36, al wilde hij op de manier van Thomaz Münzer de Roomschen en alle ketternij met het zwaard neerslaan, nimmer heeft deze gedachte gezegevierd. De Gereformeerde Theologen konden schrijven over ketterij, wat zij wilden, de uitersten konden zoo hard schreeuwen om den eisch Gods te handhaven en te dooden allen, die te. gen God en Zijn gezalfde opstonden, het staatsbeleid in deze gewesten wees en koos een anderen weg. Al is de Prins van Oranje om deze verdraagzaamheid door velen gescholden, al namen sommigen het den Prins zeer kwalijk, dat hij het Lumey niet kon vergeven, toen dez; 19 te Gorcum gevangen genomen priesters te den Brielle onder allerlei marteling had laten ombrengen, toch heeft ons gereformeerde volk in zijn groote meerderheid de zijde van den Prins gekozen, en dat geeft zeker praktisch een andere lezing van art. 36, dan sommigen in deze dagen er in gevonden hebben.
Wanneer inderdaad art. 36 niet anders bedoelde dan dat de Overheid de ketters moet dooden en de vervloekte afgoderij moet uitbannen, wanneer de dogma’s door de Overheid moeten verdedigd worden door het zwaard, dan heeft ons Nederlandsche volk, dat de Gereformeerde belijdenis in zijn breede lagen had aanvaard, wel heel slecht de wacht bij die belijdenis betrokken, en dan heeft een politiek van den Prins van Oranje tegenover onze belijdenis geen recht van bestaan. Daarmede zou op deze politiek het stempel van afkeuring worden gezet, en ik betwijfel, of er eenig staatsman van beteekenis is, die dit den Prins zou willen toedichten.
De verdraagzaamheid van den Prins zijn politiek, zijn staatsbeleid, zijn door mannen als Groen van Prinsterer geroemd, en blijven van fundamenteels beteekenis tot op den dag van heden.
Wanneer men nu alleen in theorie kan aantoonen, dat gereformeerde schrijvers en gereformeerde belijdenisschriften leerden, dat de Overheid de ketters als ketters moet dooden, maar men anderzijds moet toestemmen dat de praktijk in lijnrechten strijd blijkt te zijn met zulke theoriën, zou het dan niet gewenscht kunnen zijn om een verklaring te zoeken, waarin èn theorie èn praktijk elkander vanzelf vinden, en zou deze dan niet als de juiste kunnen worden aangemerkt, waarin deze beide werden geëerd. Het loopt alles, zoowel naar de zijde van theoretische uiteenzetting, als naar die van de praktische toepassing in zuivere lijnen, als wij aan het staatsgevaarlijk karakter blijven denken bij de lezing en verklaring dezer woorden.
Zoo kan men de differentiatie op onze gereformeerde erve makkelijk handhaven.
Zoo vindt men een verklaring voor de politiek van den Prins.
Zoo verstaat men te beter, dat met zooveel nadruk in art. 36 over de Dooperschen gesproken wordt.
Zoo blijft de Overheid op haar eigen terrein.
Zoo wordt ook het woord van Groen van Prinsterer beter begrepen: geschreven in „Grondwetherziening en Eensgezindheid” blz. 385 „de praktijk heeft dunkt mij, geleerd, dat ook onze vaderen geen vervolgzieke beteekenis aan het artikel hebben gehecht”.
Zoo ook het woord van „De Nederlander” toestemmen die eens schreef „Wellicht behoorde het aan een Nederlander en Protestant niet onbekend te zijn dat art. 36 door de geschiedenis onzer, ook jegens de Roomschen, niet enkel in de Republiek der Vereenigde Nederlanden verdraagzame gezindheid toegelicht wordt. ”

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1937

De Wekker | 4 Pagina's

Art. 36 en de dooperschen(12)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1937

De Wekker | 4 Pagina's