Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en Staat.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Staat.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben er reeds met een enkel woord op gewezen, dat het Joodsche volk in den loop der eeuwen vervolgd en verdrukt is geworden, maar wie zijn die verdrukkers en vervolgers geweest? En dan is het antwoord: de Kerk van Christus heeft zich tegen de Joden gekeerd en de eerste sporen daarvan vinden wij reeds kort nadat de Kerk Staatskerk geworden was, dus na den overgang van Constantijn de Groote tot het Christendom. Wij moeten ons niet al te zeer daarover verwonderen. Want als het Volk van Israël niet beantwoord aan zijn roeping, waarmede God het geroepen heeft, maar het doet juist het tegenovergestelde daarvan, dan kan de vervolging voor dat volk niet uitblijven. God heeft het geroepen en gesteld, opdat het een Zegen zou zijn voor de volken, in wier midden het door God geplaatst was. Hij had het ook met die geestelijke gaven bedeeld dat het een zegen kon worden. Want het feit kan niet worden geloochend, dat het Joodsche Volk bepaalde talenten van God ontvangen heeft, waardoor het boven elk ander Volk staat. Maar wanneer dat volk zijn God verlaat en Zijn Messias verwerpt, zijn land verzondigt en onder de heidenen verstrooid wordt, dan behoudt het die talenten, maar dan wordt het juist daardoor weer een gevaar voor die volken zelf. Wij drukken ons hier zeer voorzichtig uit: Maar de Heere zelf heeft het reeds bij monde van Jeremia gezegd: „Ik heb mijn huis verlaten; Ik heb mijn erfenis laten varen; Ik heb de beminde mijner ziel in de hand harer vijanden gegeven.
Mijn erfenis is mij geworden als een leeuw in het woud; zij heeft hare stem tegen Mij verheven; daarvoor heb ik haar gehaat.
Mijne erfenis is Mij een gesprenkelde vogel; de vogelen zijn rond om tegen haar; Kom aan, verzamelt, al gij gedierte des velds, komt om te eten.
Jeremia 12 : 7-9
En nu denken wij inderdaad even aan Paulus; die toch zijn Volk onuitsprekelijk lief had en het nooit heeft losgelaten, hoewel zijn eigen volksgenooten hem herhaaldelijk naar het leven gestaan hadden, maar wat heeft hij tot zijn geloofsgenooten gezegd: „Het was „noodig, dat eerst tot U het woord Gods gesproken zou worden; doch nademaal gij het zelve verstoot, en U zelven des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, ziet wij keeren ons tot de heidenen. Want alzoo heeft ons de „Heere geboden: zeggende: „Ik heb U gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij zoudt zijn tot zaligheid, tot aan het uiterste der aarde”. Hand. 13:46-47.
Er mag dus niet getwijfeld worden aan het feit, dat God zijn Volk tijdelijk heeft lotgelaten. Niet verstooten. Integendeel. Zij blijven „beminden om der Vaderen wil„. Rom. 11:28.
Wanneer wij deze dingen bedenken, kan het ons niet bevreemden, dat de Kerk van Christus zoo spoedig van houding tegenover de Joden veranderd is. Want niets wordt immers zoo spoedig vergeten als de weldaden, waarmede God in Christus ons gezegend heeft. En het orgaan, waardoor ons die „weldaden” zijn toegekomen, is en blijft het Volk van Israël. Niemand die dit zoo duidelijk heeft aangetoond als Paulus. Want hij stelt in Rom. 3 de vraag: Welk is dan het voordeel van den Jood? Of welke is de nuttigheid der Besnijdenis? En dan luidt zijn antwoord: Vele en alle manier; want dit is wel het eerste, dat hun de woorden Gods zijn betrouwd. Rom. 3:1 en 2. En in Rom. 9:3 v.v. zegt hij: Want ik zoude wel wenschen verbannen te zijn van Christus, voor mijne broederen, die mijne maagschap zijn naar het vleesch; welke Isralieten zijn; welker is de aanneming tot Kinderen, en de heerlijkheid en de Verbonden, en de Wetgeving en de dienst van God. en de beloftenissen. Welker zijn de Vaderen en uit welke Christus is, zooveel het Vleesch aangaat. de welke is God bovenal te prijzen in den eeuwigheid. Amen.
En al deze heerlijke dingen heeft Christus Kerk helaas maar al te veel uit het oog verloren en het verheugt mij, dat er thans weer met grooten nadruk op gewezen wordt.
Zoo lazen wij in „De Nederlander” van 25 Nov. j.l. dat de Ev. Herv. (Geref.) Kerk van Bazel een verklaring gepubliceerd heeft, die in dit verband van groote beteekenis is en die wij hier overnemen:
„De Joden zijn het uitverkoren volk Gods. Wordt hun bijzondere positie in alle tijden en bij alle volken als aanstoot en ergernis gevoeld, zoo verandert dat toch niets aan het feit, dat het God behaagd heeft, Israëls tot werktuig en drager der Goddelijke openbaring te maken. Gelijk de Schepper den duim der menschelïjke hand tegenover alle andere vingers stelt, zoo is het naar zijn wil het lot en de taak der Joden, tegenover alle volkeren te staan. De grond dezer botsingrijke tegenoverstelling berust niet op ras of volksaard, hoe sterk beide ook bij de Joden zich vertoont, doch op hun door God gewilde bestemming. Maar de Joden zijn hun bestemming ontrouw geworden. Zij hebben de profeten gesteenigd en de Zoon gekruisigd. De schuld der Joden ligt totaal ergens anders, als een eigenmachtig en eigengerechtig antisemietisme den Joden te verwijten heeft. Zij ligt daar, waar geen Jood en geen leider en geen Christen voor God recht-vaardig is of bestaan kan. Voor den Gekruisigde is er geen onderscheid. Dan is alle roem, dien wij zouden kunnen hebben, uitgesloten. Christus heeft den Joden van het kruis af in heilige verklaring hun schuld vergeven. Wel geldt zijn „Vader, vergeef het hun” ook den heidenen en den jongeren, het geldt echter den Joden op bijzondere wijze naar het woord: „Waar de zonde overvloedig geworden is, daar is de genade nog veel overvloediger”. Wat steeds dan aan vervolgingen en onmenschelijkheden sedert 2000 jaar niet voor het minst door de Christelijke kerk aan de Joden gezondigd is, was niet alleen een zonde tegen de naastenliefde, doch ook een steeds nieuwe verhoning der genade, op welke wij allen aangewezen zijn. Een Christen, die de Joden slaat, treedt Christus’ genade met voeten en zaagt den tak af, waarop hij zelf zit. De vergeving van Christus werkt zich ook hierin aan de Joden uit, dat ook nu nog een bijzondere belofte over hen blijft opgericht. De Joden zullen in het einde, als de volheid der heidenen zich tot God bekeerd heeft, nog eenmaal gelegenheid ontvangen zich tot Christus te bekeeren. De eeuwige erfenis is alzoo niet van hen weggenomen. De kerk van Christus heeft zoodoende een hoop voor het onbekeerde Israël. Het is een der laatste en afsluitende verwachtingen van het Christelijk geloof. Wie daarom de hoop voor Israël wegwerpt, breekt den sluitsteen er uit en het gewelf aller verwachtingen wordt dan onzeker.
Van de onbekeerde Joden zijn de bekeerden te onderscheiden. Heden bestaat onder den noodlottigen invloed van een in het bloed geloovend nieuwheidendom: ook binnen in de kerk de neiging en het gevaar om aan de gedoopte Joden de volkomen onbeperkte genade Gods te ontzeggen. Daarmee echter staat niets minder op het spel als het gansche evangelie. Wie ‘n gedoopten Jood verloochent, verloochent Christus en leert een ander evangelie. Er is voor heiden-Christenen en voor Joden-Christenen slechts één doop, slechts één avondmaal. Hierin is noch Jood, noch Griek. Ook draagt de kerk, wijl geen woord der Heilige Schrift den huwelijksband met een gedoopten Jood belet, zulke huwelijken geheel.
Een Jood, die de belofte aan Israël wegwerpt, zonder zich onder de doopbelofte te stellen, heeft zich aan deze wereld gelijk gemaakt en staat buiten het heil. Aan de Joden, als eenig volk, waaraan God direct het bestaan gewaarborgd heeft, moet onder de volkeren een menschwaardige bestaansmogelijkheid ingeruimd blijven. Daarvoor moet de kerk, daarvoor moet ook ieder christenmensch, die de belofte Gods ernstig opneemt, bij overheden en volkeren met alle beslistheid en met volle kracht opkomen.
Deze dienst aan de Joden dringt des te meer, omdat de bijbel niet slechts weet van een vreemdelingschap van Israël onder de volken, doch ook van een vreemdelingschap der kerk onder de volken tot op den dag, van welken geschreven staat: „Wanneer echter de Zoon des Menschen komen zal in al Zijn heerlijkheid, zullen tot Hem alle volkeren verzameld worden”,
Tot zoover de Bazeler verklaring. Vermoedelijk is ze, mede gezien taal en stijl, door Karl Barth opgesteld. Doch in het stuk wordt zijn naam niet genoemd.

's-H ('s Gravenhage) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1938

De Wekker | 4 Pagina's

Kerk en Staat.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1938

De Wekker | 4 Pagina's