Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nieuw jaar.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nieuw jaar.

David's geloofsroem. (1)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit weet ik, dat God met mij is. Ps. 56:10b.

Niet zonder ontroering plaatsen wij dit voorstuk, dat geschreven werd in den aanvang van het jaar 1938. Thans is de hand, die het eens schreef, verstijfd, en wordt zijn stem niet meer in de strijdende Kerk gehoord. Maar hier spreekt onze Bijleveld nog, nadat hij gestorven is. De tekst moge Uw en mijn lamp zijn, die wij in het nieuwe jaar dragen, en…. het pad des rechtvaardige is een schijnend licht.

Boven dezen Psalm staat, dat het is een gouden kleinood van David. Zoo worden ook de volgende 4 psalmen genoemd, alsook psalm 16. Nu, wanneer wij den inhoud van dit lied nagaan, moeten wij erkennen, dat het een zeer kostbaar gezang is.Verder vermeldt het opschrift ook, dat het is op Jonath Elem Rechokim. Wat dat opschrift ook moge te kennen geven, dit is zeker, dat David zelf zulk een Jonath is.
Deze woorden toch beduiden: een stomme duif in verre streken. Hoe gelukkig was David, dat de Heere hem tot een duive gemaakt had. Evenmin als andere menschen was David van nature een duif. Wij zijn toch meer bij onrein gevogelte te vergelijken, dan bij zulk een rein offerdier. Doch door wederbarende genade, maakt God van raven, duiven. Hij reinigt de Zijnen door Zijn Woord en Geest en Bloed.
Ook David had door den Heiligen Geest kennis gekregen aan ‘s Heeren Woord. Hij was ook gezalfd met den Heiligen Geest, en het bloed, dat te Silo vloeide, sprak hem van de reinigmaking der zonden. Daarom mag hij genoemd worden een duif. Een duif geldt verder ook als een oprecht dier. De Heiland spreekt van de oprechtheid der duiven. Zoo moeten ook Zijn discipelen zijn. Nu David bidt in een zijner psalmen, om meer van die oprechtheid te mogen beleven, dan hij tot dat oogenblik had gedaan. In beginsel was hij oprecht, maar zijn bede wordt: Laat de oprechtheid meer en meer, met de vroomheid mij behoên.
Nu heeft een duif geen klauwen of hoornen, zooals andere dieren bezitten, om zich tegen vijanden te verdedigen. En toch heeft ‘s Heeren duif veel vijanden. Hoe nu? Wel, hij mag vluchten naar verre streken. Dat heeft David gedaan. Zoo wij weten, had de Heere hem de rijke belofte gegeven, dat hij koning van Israel zou worden. En het leek er wel op, dat de gang naar den troon hem gemakkelijk zou worden gemaakt. Als jongeling komt hij aan Sauls hof, om voor den triesten koning te spelen. Eenige jaren later heeft hij toegang tot het hof als veldheer. Hij heeft voor den koning eenige belangrijke overwinningen behaald en heeft nu een plaats der eer gekregen. Ja eindelijk wordt hij als een kind thuis ingehaald, daar hij met des konings dochter gehuwd is. Doch na dezen opgang, begint de tegenslag. Saul, Israels eerste koning, wordt door een verkeerden geest geleid. Soms is hij als een waanzinnige. In een driftbui heeft hij de spies naar David geworpen, om hem te dooden. Daarop is David gevlucht naar Gath der Filistijnen. Hier wordt hij door Achiz, den Abimelech der inwoners, gaarne geherbergd. Zoo denken echter de vorsten er niet over. Zij zeggen tot hun heer, of hij niet weet, dat dit David, de koning van Israel is. Zij hitsen den koning tegen David op, en David krijgt het bang, want hij is het immers, die den reus uit Gath verslagen heeft. En om nu aan het gevaar te ontkomen, stelt hij zich aan als een waanzinnige, waarop de koning hem wegzendt met de woorden: heb ik razenden gebrek? Nu vlucht David naar de woestijn. Hij was als een stomme duif in verre streken. Het is geen wonder, dat hij zich zoo ellendig gevoelde, want hij was uit ‘s Heeren weg gegaan. Doch nu geeft de Heere hem vleugelen als een duive. Ja, nu mag hij kirren als een duive. Hij ziet daar van verre de klove der steenrotsen en daarheen is zijn vlucht. Hoor hem kirren: Wees mij genadig o God. Laat hij nu, wat het uiterlijk betreft, in verre streken nog zijn, wat zijn ziel aangaat, wordt het nu weer goed. Hij ziet zijn schuld en mag er mee tot God naderen, om er vergeving over af te smeeken. Én dan mag hij weer adem halen. Zijn geloofsvertrouwen wordt gesterkt en daarom mag hij getuigen: Ik zal op U vertrouwen. En dat vertrouwen beoefenend, wordt zijn lied hoe langer hoe rijker. Hij heeft heel wat afgezworven, maar al zijn omzwerven is bij den Heere geteld. Ook heeft hij veel tranen gestort, maar ze zijn in Gods flesch bewaard en in Gods register opgeteekend. Dat geeft hem rust en blijdschap in verre streken, en daarom klinkt zijn lied tenslotte als een nachtegaalslag: Dit weet ik dat God met mij is. Dat geeft hem moed. Nu heeft hij niet te vreezen voor de vele vijanden, die zijn ondergang zoeken. God is aan zijn zij, en daarom zullen alle vijanden verslagen worden. Daarvan heeft David in later tijden gezongen: Gij Heer alleen, gij zijt Verwinnaar in den strijd, en geeft Uw volk den zegen.
Hoe onmisbaar is die geloofsroem, van een David ook voor ons, mijn lezer. Wat in het boek Job staat opgeteekend, n.l., dat de mensch een strijd op aarde heeft en dat zijne dagen zijn als des daglooners, blijft immer waar. Om der zonden wille is er de levensstrijd. Met hoeveel ziekten heeft de mensch niet te kampen. Hoeveel moeiten des levens moeten niet doorworsteld. En dan komt ook nog de doodstrijd. Van dien kamp geldt het: wij hebben geen geweer in dezen strijd. Hoe hebben wij dan noodig met een David te weten, dat God met ons is.
In Eden was de Heere voor den mensch, en de mensch was voor den Heere. Doch daar de mensch naar den grooten oorblazer luisterde en in overtreding is gekomen, moest God tegen den mensch zijn. Hij is dan ook tegen den zondaar een verteerend vuur en een eeuwige gloed. Ware het nu niet, dat God Zelf voor een weg gezorgd had, waarin de zondaar weer met Hem verzoend kon worden, dan zou Zijn toorn blijven rooken tegen de kinderen der menschen. Doch in oude tijden heeft Hij reeds aangekondigd, dat er een kind geboren zou worden, wiens naam zou worden geheeten: Immanuel, d.i. God met ons. Die Immanuel is Zijn eigen Zoon, die den Hemel als Zijn Vaderhuis verlaten heeft, om hier op aarde te dragen de zonden van alle Davids. Daarom moest de Vader Hem verlaten en tegen Hem toornen. Hierom is ‘t dan ook, dat Hij in drie-urige duisternis moest uitroepen: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Dat was, opdat de Heere ons zoude kunnen aannemen. In dien Christus is er genade, genade voor den snoodsten der zondaren. In genade nadert God tot den zondaar en mag de zondaar naderen tot God. In dien Borg, Die de genade voor ons verworven heeft, kan God nu weer met en voor ons zijn. Welk een voorrecht. Dan toch zijn de kruisen des levens niet te zwaar, en heeft de dood zijn prikkel verloren.

Wijlen Ds. W. BIJLEVELD.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1938

De Wekker | 4 Pagina's

Nieuw jaar.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1938

De Wekker | 4 Pagina's