Gijsbertus Voetius (II)
Voetius stamde uit een oud riddergeslacht, dat, uit Westphalen afkomstig, zich in Brabant vestigde. Zijn grootvader, een aanhanger der Reformatie, kwam om des geloofswille, te ’s Hertogenbosch, in banden. Zijn zoon Paulus ontkwam den kerker en nam dienst in het leger van den Prins van Oranje. Later koos hij Heusden tot zijn woonplaats, waar hij in het huwelijk trad met Maria Jageling, die hem zes kinderen schonk, waarvan Gisbertus de zesde was. Zijn kinderen vormde zijn eenigen rijkdom, want het vaderlijk erfdeel was van lieverlede weggeslonken. Mede hierom voegde hij zich onder de vrijheidsscharen, die onder Prins Maurits optrokken naar Bredevoort, Onder de stadsmuren vond Paulus Voet den krijgsmansdood. In diepe armoede bleef de weduwe met hare kinderen achter. Reeds vroeg werd Gisbertus op ’s landskosten bij een smid in de leer gedaan, maar de zwakke knaap bleek allerminst voor dit zware werk bestand. Den tijd, dien hij ontwoekeren kon, gaf hij aan de studie. In Magister Rudolphi vond hij een zeer kundig paedagoog. De jongen trok weldra de aandacht van zijn leermeester. Hij had fijne levensvormen, waarin zijn adel-lijke afkomst tot uiting kwam, maar ook een buitengewonen aanleg voor de weten-schap. Magister Rudolphi en Ds. Rodenburg wisten voor hem een studiebeurs te verkrijgen, waardoor hij de colleges op het „Statencollege” te Leiden kon volgen. Nog maar 15 jaren oud werd hij student. De eerste drie jaren werden gewijd aan de letteren en philosophie. In het verdedigen van theses bleek hij reeds toen een meester in het wapen der dialectiek. Zijn dorst naar wetenschap scheen onlesbaar. De mathesis, aardrijkskunde, zelfs de medicijnen trokken hem aan. Reeds in 1607 verwierf hij den graad van magister „in artibus”. De theologie had echter geheel zijn hart. Inzonderheid was het professor Gomarus, die met Professor Arminius, de dogmatiek doceerde, dien hij aanhing met liefde en hoogachting. De studie in de theologie ging gepaard met de studie in het Hebreeuwsch en andere Oostersche talen.
De strijd tusschen Gomarus en Arminius spitste zich hoe langer hoe meer toe. In de studentenwereld werd het steeds rumoeriger, vooral aan de academie te Leiden. In het hospitium, waar Voetius met andere jongelui zijn verblijf hield, werd het pro en contra scherp gesteld. Hij vond onder de hospitanten velen, met wie hij later terwille van de gereformeerde waarheid den degen zou kruisen, n.l. Simon Episcopius, Caspar Wallaeus, Bernard Winkel, Johannes Costeranus e.a. ‘t Was nu nog maar een spiegelgevecht, maar dat deed vermoeden, hoe ernstig in later jaren de worsteling zou worden. Voetius hield zich niet onzijdig. Hij nam deel aan de debatten, die dikwerf in handgemeen dreigden te ontaarden. De strijdlust zat hem in het bloed. Nimmer ruimde hij het veld, maar hield tot ‘t laatste stand. Het gold immers de zaak des Heeren, en zon-der het wellicht te vermoeden, betrok hij daarin zijn liefde tot zijn leermeester Gomarus, met wien hij ook zijn supralapsaristisch standpunt deelde. Voetius schijnt het wel wat bont gemaakt te hebben op het hospitium; althans hij werd daaruit verwijderd, omdat hij zoo lastig en brutaal was.
Toch meene men niet. dat het intellectualisme bij Voetius de overhand had. Hij wist zich geestverwant met mannen als W. Brakel, Willem Teellinck, Lodestein, Koelman, Essenius, e.a., die zich min of meer als piëtisten deden kennen. Naar hoofd en hart was hij zoon der Reformatie. Hij bezat een zeer gevoelige natuur ten aanzien van ellendigen en nooddruftigen. Voor zijn studenten was hij een vaderlijken vriend. Hij had een warm hart voor kinderen. Maar boven dit alles ging uit de liefde tot den Heere en Zijn kerk. In den strijd der heilige beginselen gaf hij geen kamp. Hij verdedigde met al zijn krachten de rechten der Kerk, maar ijverde ook voor een geheiligd leven binnen hare muren. Hij was streng puritein, die in het aangeven van maatregelen van tuchtoefening, gevaar liep de grenzen te buiten te gaan.
Toen Gomarus in 1611 naar Middelburg vertrok, was er voor Voetius geen band meer met Leiden. Hij vertrok naar zijn vaderstad Heusden. Oorspronkelijk was zijn doel buitenlandsche universiteiten te bezoeken, zooals te Heidelberg, Zurich, Genève, Sedan, Oxford en Cambridge. Hij kon evenwel dit plan niet uitvoeren, omdat hem de noodige geldmiddelen ont-braken, en de stedelijke overheid hem niet terwille was.
Te Vlijmen op de Frontieren vond hij zijn eerste Gemeente. Ze was als een vooruitgeschoven stelling op vijandelijk grondgebied. Geheel het land van Heusden was roomsch getint, maar vooral Vlijmen was onder de macht van Rome. Voor Voetius was dit echter geen bezwaar. Integendeel, het was hem een reden te meer hier de banier der Reformatie te ontplooien. De Gemeente telde in 1614 slechts 34 Avondmaalgangers, maar door de evangelisatie, waarvan de catechisatie een gezegend middel was, trachtte hij in die door-en-door Roomsche omgeving voor zijn Gemeente ruimte te maken, dat hem onder veel strijd en beproeving ook gelukte.
Deliana van Diest werd in 1612 zijn vrouw, die hem in de eenzame pastorie van Vlijmen tot grooten steun is geweest. Rust kende zijn onvermoeide geest niet. Aan den nacht werden de uren ontwoe-kerd voor de studie. In Vlijmen rijpte Voetius voor den strijd met Rome, dat hij in later dagen ook niet met vrede liet.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 maart 1939
De Wekker | 4 Pagina's