Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Als de dauw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Als de dauw

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zal Israël zijn ais de dauw.Hosea 14 : 6a.

Het rijk der tien stammen, waarvoor de profeet Hosea moest profeteeren, was onder de regeering van koning Jerobeam in een diep ellendigen toestand verzonken. Niet naar het uitwendige aardsche leven, maar naar den inwendigen toestand. Naar het uitwendige beleefde het volk toen een tijd Van grooten bloei. Handel en nijverheid bloeiden onder zijn regeering als nooit te voren. Welvaart werd gevonden in paleizen en eenvoudige woningen. Sedert de dagen van Salomo had het rijk nog nooit zulk een uitgebreidheid gehad, want naar de profetie van Jona heerschte Jerobeam van Hamath tot aan de Doode zee, zoodat zelfs vreemde volken onder zijn scepter moesten buigen.
Maar naar het geestelijke was het droevig met Israel gesteld. De welvaart en de weelde, die zij genoten, hadden het volk van Israel, evenals de volken van onzen tijd, hoe langer hoe meer van den waren dienst Gods en de ware vreeze Gods, afgevoerd, ‘t Is helaas een droeve maar telkens bevestigde waarheid, dat de welvaart en den zegen Gods op tijdelijk gebied, zoowel in ‘t persoonlijk en huiselijk, als in het leven der volken, meestij ds van den Heere afvoert en de ongerechtigheid doet vermenigvuldigen.
“Toen Jeschurun vet werd, sloeg hij achteruit, en vergat den Rotstseen, waaruit hij gehouwen was!”
Zelfs de wereld moet daarvan getuigen, als zij zegt: „‘t Zijn sterke beenen, die de weelde dragen.” Ja, vermeerdering van rijkdom heeft meesttijds tengevolge: vermeerdering van zonde. Vooral wordt dat gezien als de Vorsten en Overheden, de voorgangers des volks, in de afwijking van den Heere, voorgaan.
Zoo was het ook met Jerobeam, den koning van Israel. De tweede Jerobeam richtte, evenals de eerste, weer de afgodsbeelden op, te Dan en te Bethel, en begunstigde de afgodendienaars op allerlei wijze, opdat het volk toch maar niet naar Jeruzalem zou gaan, om te offeren. Daar is dus ook in dezen niets nieuws onder de zon. Hij deed precies als velen doen in onzen tijd, die het volk zooveel mogelijk in de gelegenheid stellen om de afgoden van wereldsch genot en zinvermaak te dienen, waar zij het volk in de gelegenheid stellen door volksspelen en kermissen, bioscopen en schouwburgen van den waren dienst des Heeren afgetrokken te worden, en den vorst der duisternis ijverig te dienen. En daar wil het natuurlijk hart wel aan. Immers! dat zegt van den waren dienst des Heeren : „wat een vermoeidheid”! En toch! een arme dwaas is de mensen. Immers, juist de dienst des Heeren belooft en geeft rust, terwijl de dienst van zonde en Satan, het lichaam niet slechts vermoeit, maar sloopt en verwoest. O! moet gij dat niet getuigen als God u aanvankelijk uit den dienst van zonde en Satan getrokken heeft, en overgebracht tot den dienst van God en Christus? Ja dan zult gij het ook bij aanvang van ganscher harte met David hebben leeren getuigen. „Uw liefde-dienst heeft mij nog nooit verdroten!”
Hoe droeve gevolgen echter de zondedienst na zich sleept zien wij aan Israel. Onder alles werd de geestelijke toestand des volks steeds ellendiger. De ware dienst en kennis Gods werden steeds zeldzamer. Het” volk was als geestelijk verstorven. Geen vrucht van waarachtig geestelijk leven werd schier meer gezien. Ook daarin vertoonde het een treffende overeenkomst met de volken van onzen tijd, die zich ook als schier geestelijk verstorven openbaren. Immers! wel zien wij de vruchten van zonde en ongerechtigheid op den akker der volken welig tieren; maar waar zien wij de vruchten van geestelijk leven en genade. Zeker ook in de meest droeve tijden van verval houdt de Heere zich de zevenduizend over, die hunne knieën voor Baal niet gebogen hebben. Maar zelfs bij de ware kinderen Gods worden in zulke tijden de vruchten der genade schaarsch gevonden. Moeten ook thans zij, die door genade een ander leven deelachtig zijn, niet met smart klagen over geestelijke dorheid en onvruchtbaarheid ?
Hoe menige klacht rijst er uit het hart van de ware kinderen Gods naar boven. Hoe gevoelen zij zich zelf soms als de ontbladerde boomen in den herfst, die voor het oog noch leven, noch heerlijkheid, schijnen te bezitten. Hoe vreezen zij bij oogenblikken, dat nooit die geestelijke dorheid weer van hen wijken zal.
Maar ziet, als wij dat gevoelen, als wij zuchten onder onze geestelijke dorheid, heeft de belofte van onzen tekst een rijke vertroosting. Dan belooft dit woord des Heeren weder herstelling uit die dorheid. Dan roept de Heere ook ons toe: „Ik zal Israel zijn als de dauw.” Wij weten wel, wat de dauw in de natuur is. ‘t Is de afkoeling van het aardoppervlak, die na het ondergaan der zon teweeg brengt, dat de dampen in de onderste luchtlagen opgelost worden; zich tot water verdichten, en als dauwdroppels op de aarde neerslaan. Vooral in ‘t Oosten is deze dauw zoo overvloedig, dat zij met een zachten regen kan vergeleken worden, en doornat maakt, al wat onder dien dauw verkeert. Hoe duidelijk blijkt dat uit het Hooglied, waar de kloppende Bruidegom de Bruid toeroept, dat zijn hoofd vervuld is met dauw en zijn haar met nachtdroppen. En vooral in de Oostersche landen, waar het soms in tijden niet regent, is deze dauw van groote waarde. Hij brengt verkwikking aan de planten, die door de zonnehitte als verschroeid zijn en de bladeren verflenst laten hangen; en herstelling en nieuwe kracht aan de planten, die anders van dorst zouden sterven. Ook geeft hij nieuwe vruchtbaarheid, aan al wat op de aarde groeit. Hoe verkwikkend en heilzaam is hier in onze Westersche landen reeds die nachtelijke dauw en hoe zien wij des morgens alles als verjongd, als het door den nachtelijken dauw verkwikt en verfrischt is.
Dikwerf wordt dan ook de heilzame werking van den dauw ons in de Schrift geteekend. Als het beeld van de grootste zegeningen komt het voor in Izaaks zegen over Jacob: „God geve u van den dauw des hemels en van de vettigheden der aarde.” Diezelfde beteekenis heeft het ook in den zegen van Mozes over Israel: „Jacobs oog zal zijn op een land van koren en most, ja zyn hemel zal van dauw druipen”.
Maar ook worden onder het beeld van den dauw de uitnemendste geestelijke zegeningen in de Schrift voorgesteld. Om den zegen van Gods Woord voor te stellen bezigt de dichter des Ouden Verbonds de woorden: „Mijne leer druipe als een regen; mijn rede vloeie als een dauw”. Om de Iiefelijkheid van de gemeenschap der heiligen te teekenen, zegt de Psalmist: „Het is gelijk de dauw Hermons, die nederdaalt op de bergen Sions”. En ook worden onder het beeld van den dauw dikwijls de herstellende en herleving-brengende werkingen des Geestes voorgesteld. De werkingen des Geestes worden ons onder verschillende beelden, aan de natuur ontleend, geteekend. Zoo sprak Jezus van de wederbarende werking des Geestes tot Nicodemus onder het beeld van den wind, waarvan men niet weet, vanwaar hij komt, noch waar hij henengaat. Om zijn onderwijzende werking te teekenen, wordt hij voorgesteld onder het beeld van licht en om zijn louterende werking onder de teekenen van vuur. Maar zijn levenswekkende en herstellende werking wordt ons afgebeeld onder het beeld van den regen en den dauw. Hoe duidelijk spreekt dat uit het woord van Jesaja: „Waakt op en juicht! gij die in het stof woont, want uw dauw zal zijn als een dauw der moeskruiden”.
En om niet meer te noemen; als de Heere in onzen tekst zegt: „Ik zal Israel zijn als de dauw”, wijst dat inzonderheid op de levenwekkende en herstellende werking des Heiligen Geestes, die verkwikking en herleving aan de dorre ziel van Gods kinderen zal geven. En zoo zou de Heere ook voor Israel zijn, zóó verkwikkend als de dauw. De planten, die den ganschen dag in de zomerzon staan, worden ten slotte dor, en hebben verkwikking noodig. Zoo is het ook met Gods kinderen, die door de zon der beproeving en der verdrukking des levens beschenen worden. Zij worden dor en amechtig en hebben dan inzonderheid verkwikking noodig. Hoe behoefde het geestelijk dorre Israel van Jerobaems dagen dien verkwikkenden dauw des Heeren door zijn Geest. En hoe hijgt ook nu nog het geestelijk Israel, door de zon des levens soms in de levensopenbaring, amechtig en vermoeid, naar de verkwikkende werking van den dauw des geestes.

O, kent ge niet dat uitzien naar verkwikking op de woestijnreis des levens, als gij geen vreemdeling van het leven der genade zijt? Maar welk een zegen is het dan voor allen, die in dorheid der ziel soms kwijnen, dat de Heere voor zijn amechtig volk, evenals voor het Israel van den ouden dag, de belofte geeft: „Ik zal Israel zijn als de dauw.” O, Gods kinderen gevoelen zich soms zoo amechtig en vermoeid, dat zij schier geen kracht meer hebben, en met den dichter naar den Heere dorsten in een land dor en mat en zonder water. Is het zoo met u, lezer? Ach dan is uw toestand wel droevig, maar toch niet hopeloos. Dan moogt gij toch moed vatten en uwe hoofd opheffen. De Heere wil u zijn als de dauw, en door zijn Geest u verkwikken en verlevendigen. En hebt gij het niet reeds dikwerf in uw leven ervaren, dat de Heere uwe dorre en amechtige ziel door den dauw zijns Geestes verkwikte? En wat de Heere eens deed, wil Hij nog weder doen.
Ja meer nog. De Heere wil ook voor zijn volk zijn, zoo levenwekkend als de dauw. O, het schijnt hun soms toe, of zij gelijk zijn aan een dorrende plant, die al zijn sap heeft verloren en van droogte dreigt te bezwijken. Gods kinderen gevoelen zich soms, of er geen leven of levenskracht in hen is overgebleven, zoodat zij met David klagen: „Ik ben geworden als een lederen zak in den rook, die al zijn sap heeft verloren”. Of gelijk Jeremia moeten zij soms klaren: “Ai mij, want ik ben, als wanneer de zomervruchten zijn ingezameld”. Maar dan mag het tot troost zijn, dat de Heere hen ook zóó levenwekkend wil zijn als de dauw. De Heere wil door den dauw zijns Geestes hen meer vernieuwde kracht schenken. Heeft niet menig kind des Heeren het ondervonden, dat de Heere voor zijn ziel wilde zijn als de dauw voor de planten, zoodat bij vernieuwing het geestelijk leven weer met nieuwe kracht door zijn ziel stroomde.
Daarom! houdt moed, gij die zoo dikwerf uw zielsstemming in het woord des dichters terug vindt:

Och! dat er kracht en leven in mij rees. Wil die door uw gerechtigheid verwekken!

De Heere zal u bij vernieuwing zijn als de dauw en op uw smeeken hernieuwing van het leven der genade geven door Zijnen Geest, zoodat de vruchten des nieuwen levens straks weer in rijken bloei zullen aanschouwd worden. Want de Heere wil voor de zijnen ook zoo vruchtbaarmakend zijn als de dauw. De dauw toch schenkt bij vernieuwing weer vruchtbaarheid aan de planten. Zoo geeft ook de dauw des Geestes weer vruchtbaarheid aan de ziel. Als de Heere ons weer wordt dan de dauw, zullen wij weer geestelijke vruchten zien groeien, waar wij ze te voren tevergeefs zochten. Dan wordt de stem der tortelduif weer gehoord en de bloemen weer gezien in den lande. Dan zal de Christus ons bij vernieuwing weer dierbaar worden, en zullen de genadegaven des Geestes in steeds heerlijker glans schitteren. Maar dan zal de Heere ook in en door zijn eigen werk verheerlijkt worden. Zoo zal de Heere zijn volk tot in alle eeuwigheid zijn als de vruchtbaarmakende dauw, en zullen al de zijnen zijn een planting des Heeren, waarin het woord, eenmaal gesproken tot oud. Israel , tot in eeuwigheid bevestigd zal worden: „Uwe vrucht is uit Mij gevonden” !

Kampen. v.d. Berg

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1939

De Wekker | 4 Pagina's

Als de dauw

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1939

De Wekker | 4 Pagina's