Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In rouwgewaad voor God

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In rouwgewaad voor God

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En het geschiedde als de Koning Hiskia dat hoorde, zoo scheurde hij zijn kleederen, en bedekte zich met eenen zak, en ging in het huis des Heeren.2 Kon. 19:1.

Deze tekst roept ons terug naar het grijs verleden en verplaatst ons in de dagen, toen de vrome Koning Hiskia zijn gezegend reformatorisch werk in Juda mocht verrichten.
In die dagen nu begon het machtige Assyrische rijk te streven naar machts-overwicht.
Om dit te verkrijgen gingen de Koningen van dat rijk zeer wreed te werk en zij trachtten door middel van wegvoering in ballingschap ieder volk van hun land te vervreemden en in dien weg elke nationaliteit uit te roeien. Eén ideaal stond hun voor oogen, n.l. het stichten van één groot internationaal wereldrijk.
De oorlogen voerden zij op een zeer ruwe en woeste wijze en nergens deinsden zij voor terug.
Het rijk der tien stammen werd door dat machtige rijk ten gronde gericht en het rijk van Juda was reeds schatplichtig geworden.
Deze dingen hielden Koning Hiskia bezig en angstig klopte zijn hart, wanneer hij er aan dacht, dat ook zijn rijk door Assyrië zou worden aangevallen. Er is niets nieuws onder de zon en wanneer wij deze.zaken, die in Hiskia’s dagen gebeurden, overpeinzen, dan denken wij onwillekeurig aan hetgeen nu in Europa plaats heeft.
Na maanden van spanning is feit geworden, waarvoor wij vreesden. De bange oorlog is uitgebroken, de zucht naar machtsoverwicht is in daad omgezet en er is geweld tegen geweld gesteld.
Oorlog in Europa, dat is ontzettend. Wanneer wij terug denken aan 1914— 1918 en ons nog weer even gaan realiseeren, dat er toen tien millioen menschen zijn gesneuveld, om van al de andere ellende niet te spreken, dan schrikken wij. Maar wanneer wij nu weten, dat de vernielende oorlogsmiddelen bijna tot volmaaktheid zijn opgevoerd, dan beven onze harten nog meer. Ja, dan gaan wij weer denken aan het afsnijden van millioenen jonge levens en aan den zwaren rouw van ouders vrouwen en kinderen.
Werd het voor Hiskia bang, zeer bang, ook voor ons niet minder, nu de oorlogs-brand is uitgebroken.

Koning Hiskia wist het, zijn rijk werd omringd door gevaarlijke vijanden en geen wonder dan, dat de vraag hem bezig hield, wat hem in zulk een tijd te doen stond.
Nu zouden wij zeggen, wetende, dat Koning Hiskia een zeer Godvreezend man was, die in de kracht van zijn God al zooveel had tot stand gebracht, Hiskia zal nu zijn kracht en sterkte gaan zoeken bij den God van zijn Vader David. Die is immers krachtiglijk bevonden, een hulp in benauwdheid te zijn.
Deed de Koning dat? In eerste instantie niet.
Wat deed hij dan?
Dit; tegen de krachtige waarschuwing van Jesaja in, ging hij vleesch tot zijn arm stellen en sloot hij een bondgenoot-schap met andere staten, om zich aldus tegen Assyrië sterk te maken.
Dat was een principieele font van den Koning, daarop kon hij den zegen des Heeren niet ontvangen. Op zijn God had hij moeten vertrouwen, op Hem alleen; die op Hem vertrouwen, zijn als de berg Zion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid.
Hier is voor ons leering. Laten wij, levende in bange dagen, niet op het vleesch vertrouwen, maar onzen weg op den Heer wentelen. De Heere heeft alles in Zijn hand, Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er.
Op den Heere vertrouwende zeggen wij dan: „Laat de wateren der volkeren bruisen, laat ze beroerd worden, laat de bergen daveren door der wateren verheffing. De Heere der heirscharen is met ons, de God van Jacob is ons een hoog vertrek."
Doordat Hiskia dit niet deed, maar op het vleesch vertrouwde, kwam het oordeel over Juda.
Koning Sanherib valt Hiskia’s rijk binnen en hij verovert, een inscriptie die is opgegraven meldt het, aanstonds 46 steden, maakt 200150 krijgsgevangenen en voert nog een rijke buit uit Juda naar Assyrië.
Wat doet Hiskia nu?
Vlucht hij nu tot God, om voor Hem belijdenis te doen en van Hem uitred-ding af te smeeken?
Neen, nog niet, nog zal hij doorgaan met zijn vertrouwen op het vleesch te stellen.
Dat ging zoo. Hiskia denkt aan Jeruzalem, de stad des grooten Konings. O, hij vindt hetgeen is gebeurd vreeselijk, maar als Jeruzalem nu nog maar gespaard zal blijven en inplaats dat van den Heere af te smeeken, wendt hij zich tot Koning Sanherib en biedt hem zijn onderwerping aan.
Hem laat hij zeggen: „Ik heb gezondigd, trek van mij weg, wat gy mij opleggen zult, zal ik dragen!"
En dan — dan hoort hij de voorwaar-j den, Sanherib eischt 300 talenten zilver j en 30 talenten goud, een bedrag van ongeveer vier millioen gulden.
Hiskia, al moet hij dan ook het goud, waarmede hij zoo heerlijk het huis Gods had laten versieren, weer laten afsnijden, hij zal betalen en leeft dan in de meening, dat Jeruzalem is vrijgekocht.
Arme Hiskia, wat zijt gij, die eens zoo dichtbij uw God leefde, toch ver afgedwaald.
Arme Hiskia, meent gij dan, dat de vrede der Godstad met goud kan worden gekocht?
Arme Hiskia, gij hadt, inplaats tegen Sanherib, tegen den Heere moeten zeggen: „Ik heb gezondigd", maar nu gij op het vleesch blijft vertrouwen, zal de Heere het nog benauwder maken.

Ziezoo, Hiskia had Sanherib’s woord, Jeruzalem zal gespaard blijven.
Dat geeft hem rust, al was het betalen der schatting smadelijk.
Hield Sanherib zijn woord?
Ach, mannen die met machtswellust zijn vervuld verbreken even gemakkelijk hun woord, als zij het hebben gegeven.
Uiteindelijk moet alles wat hun in den weg staat, ter beteugeling van machtsoverwicht, weg. Dan staan zij nergens voor, Hiskia heeft het ervaren.
Hoe plechtig ook beloofd, Sanherib trekt toch tegen Jeruzalem op, hij gaat Juda’s hoofdstad omsingelen. Dat is woordbreuk en niemand minder dan de Profeet Jesaja toornt over deze trouwelooze handelwijze. Hij roept uit: „Wee U gij verwoester, die niet verwoest zijt en gij, die trouwelooslijk handelt, waar men niet trouwelooslijk tegen U gehandeld heeft! Als gij het verwoesten zult volbracht hebben, zult gij verwoest worden; als gij het trouweloos handelen zult voleind hebben, zal men trouwelooslijk tegen U handelen. (Jes. 33 :1).
Hierin is leering. Europa is in oorlog en wy Nederlanders vragen, of wij er nu, evenals in 1914—’18 zullen buiten blijven.
Nu worden wij hier treffend gewaarschuwd, om op woorden van menschen niet te vertrouwen en niet te bouwen op plechtige verzekeringen van menschen.
Wij zeggen: Duitschland heeft verzekerd, onze neutraliteit niet te zullen schenden en Engeland heeft desgelijks gedaan, dus wij blijven er buiten.
Nu moeten wij de zaken helder bekijken en deze verzekeringen maar niet aanstonds waardeloos achten. Neen, wij mogen er in zekeren zin dankbaar voor zijn. Wat wij echter niet moeten doen is, ons volle vertrouwen er op zetten.
Neen, het zou de eerste maal niet zijn, Jat zulke verzekeringen werden geschonden. Laten wij niet vergeten, dat het gaat om machtsoverwicht en dat er dan kan gebeuren, waar men niet op had gerekend.
Wanneer dan de vraag, of wij buiten den oorlog zullen blijven, ons in beslag leemt, dan moeten wij daarmede naar den Heere.
Geen vleesch tot onze arm nemen, naar op God vertrouwen. Er is er maar Eén, Die ons kan bewaren en dat is de Heere. Op Hem moet onze loop gevestigd zijn,

God, die helpt in Nood,
Is in Zion groot;
Aller volken macht
Niets bij Hem geacht.

God geve ons die genade en Hij verwekke in ons Vaderland en daarbuiten, sen biddend volk en Hij brenge ons, vaar Hij ook Hiskia heeft gebracht en vel, in rouwgewaad voor Zijn aangelicht.

Wat een angstig moment doormaakt Hiskia, wanneer daar Eljakim, Sebna en Joah met gescheurde kleederen aankomen en hem gaan mededeelen, wat Rabsaké, de Officier van de Generale staf, gesproken had.
Ja, nu gevoelt de Koning het, nu is hij reddeloos verloren, nu zijn alle weren afgesloten, nu kunnen menschen hem niet meer helpen, nu is zijn hoop op menschen verdwenen.
Neen, nu slaakt hij dan ook geen hulpkreet naar Egypte en belegt hij geen krijgsraad met de Oversten.
Wat nu?
O gelukkig, Koning Hiskia ziet het, de weg naar boven, die is nog open.
Ziet, daar trekt hij het rouwgewaad aan en richt hij zijn schreden naar den Tempel.
Dit rouwgewaad is een zeer duidelijk teeken, dat hij zijn zonden bewust is. Ja, daar moest de Heere hem brengen en wanneer hij zich daarvan bewust is, dan weten wy wat Hij in het huis Gods heeft gedaan. Wat anders, dan voor zijn God belijdenis doen. Wat anders, dan van den Heere vergeving afsmeeken. Toen was in zijn hart, wat eenmaal in het hart van zijn Vader David was: „Zoo Gij, Heere! de ongerechtigheden gadeslaat: Heere! wie zal bestaan ?
Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt". (Ps. 130 :2).
Maar de Koning deed nog wat anders. Hij dacht aan den Profeet Jesaja, wiens waarschuwingen hij naast zich had neergelegd en dat nu als zonde zag.
Hem laat hij vragen om de voorbidding en van Hem krijgen de boden aanstonds het woord der verlossing: „Vrees niet, Jeruzalem zal door een wonder verlost worden."
Zou dat rouwkleed bij ons nu misplaatst zijn?
Is verootmoediging ook nu zoo dringend noodzakelijk?
Ja, duizendmaal ja. Het menschenleed komt om der menschen zonde. De groote afval begint zich in de wereld al scherper af te teekenen en ook in Christus’ kerk is zooveel, dat den Heere mishaagt. Daarom moet het ons duidelijk worden, dat wij ook ons aandeel hebben in de schuld der wereld.
Ja, voor de gemeenschappelijke schuld. moeten onze oogen open zijn en het is juist de kerk, die de wereldschuld nu voor God beleiden moet.
De kleederen moeten gescheurd worden, in rouwgewaad moeten wij nu voor den Heere verschijnen. Wanneer de schuld beleden wordt. Wanneer genade en ontferming wordt afgesmeekt, dan is er hoop, dan zullen wij evenals Hiskia een gaarne vergevend God ontmoeten, dan zullen wij hooren: „Vrees niet".
O, wat klonk het als muziek in de ooren van Juda’s Koning, dat Jeruzalem door een wonder zou worden verlost.
Zoo is het ook geschied.
Wanneer Sanherib, die door omstandigheden er niet aan denken kon om Jeruzalem stormender hand te veroveren of door een langdurig beleg de stad te laten uithongeren, het nog eens met een gezantschap beproefd en Hiskia de smaadbrieven ontvangt, waarin de levende God werd gehoond, dan gaat hij weer naar den tempel.
Hoe? Weer in rouwgewaad? Neen, de zonden zijn beleden, de toegang tot den troon der genade is voor hem nu heerlijk geopend en daarom gaat hij in het geloof naar ‘s Heeren huis en spreidt de brieven voor den Heere uit en bidt innig tot zijn God en die God hoort hem en zal hem verhooren.
O wonder, nog dien nacht daarop toog de Engel des Heeren uit en sloeg 185000 Assyriërs. De wreede Sanherib vlucht naar Egypte; 20 jaren later werd hij door zijn zonen gedood.
Jeruzalem was verlost, de Heere had het gedaan.
God geve ons, om in deze benauwde dagen het oog op Hem te slaan en al is het waar, dat al deze dingen moeten geschieden, voor ons de roeping, den Heere als een waterstroom aan te loopen.
Kent gij God?
Kent gij Hem waarlijk?
Ook deze persoonlijke vraag moeten wij in ‘t rumoer der volkeren beluisteren.

Apeldoorn. Jongeleen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1939

De Wekker | 4 Pagina's

In rouwgewaad voor God

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1939

De Wekker | 4 Pagina's