Hij is hier niet, want Hij is opgestaan
Maar de Engel antwoordende, zeide tot de vrouwen: „Vreest gij-lieden niet; want ik weet dat gij zoekt Jezus, Die gekruisigd was, Hij is hier niet, want Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft. Komt herwaarts, ziet de plaats, waar de Heere gelegen heeft.”Matth. 28:5, 6.
PASCHEN.
„De Steen, dien de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden; dit is van den Heere geschied, en het is wonderlijk in onze oogen.”
Zoo zong eenmaal in profetische taal Israëls Godgewijde Zanger, toen hij met het oog des geloofs het groote wonderwerk van Christus’ opstanding uit de dooden aanschouwde. Maar met te meerder blijdschap past het ons, die achter het feit der geschiedenis staan, die roemtaal aan te heffen. Op den Paaschmorgen heeft de gemeente van Christus ten allen tijde stof om den feestpsalm aan te heffen:
„Het is een wonder in onze oogen Wij zien het, maar doorgronden ‘t niet!”
Immers, op den Paaschmorgen is de zegepraal voor de kerk van Christus begonnen, want toen is zij met haar Hoofd en Koning uit den doodslaap der misdaden en der zonden opgewekt tot een nieuw leven. Toen heeft God den hoek- en fundamentsteen gelegd van het gebouw Zijner Kerk, waarop de tempel des Heeren, reeds in de eeuwigheid ontworpen, steeds hooger rijst, totdat hij eenmaal in al zijne heerlijkheid schitteren en volkomen zal zijn in schoonheid als een heilige tempel in den Heere. Van het grootste gewicht is het voor een gebouw, dat de hoofd- of hoeksteenen gelegd zijn. Daarvan hangt de deugdelijkheid en de waarde van een gebouw af. Is de hoek- of fundamentsteen eenmaal gelegd, dan kan men voortgaan met bouwen tot de voltooiïng bereikt is.
Welnu, zoo is het ook met den geestelijken tempel, het Godsgebouw des Heeren. Nu de hoeksteen, Christus Jezus gelegd is, als het fundament, waarop het gansche gebouw van Gods souverein welbehagen in zondaren rust, kan God de Heere voortgaan met bouwen van Zijn tempel, en verloren zondaren als levende steenen aan het Geestelijk Godsgebouw toevoegen, dat naar Zijn gemaakt bestek wordt opgebouwd.
Vandaar ook de hooge beteekenis, die de opstanding van Christus voor de gemeente des Heeren heeft. Ware Hij toch in den dood gebleven, en aan de verwerping, waartoe Israëls bouwlieden Hem bestemd hadden, overgegeven; …. er zou geen sprake kunnen zijn van een gemeente des Heeren, die bij elkander kan komen, om de groote werken Gods te overdenken. Denk u den Opgestanen Levensvorst weg, en er is ook geen Kerk des Heeren. Want in den Opgestanen Levensvorst is alleen haar leven gegrond, maar ook haar voortdurend bestaan alleen gewaarborgd.
Wel mag zij dan ook, ziende op die opstanding van Christus, zingen:
Het is een wonder in onze oogen!
Wij zien het, maar doorgronden ‘t niet!
Of is het geen groot wonder, dat Christus Jezus, Die van eeuwigheid de Zoon des Vaders is, vleesch geworden is en gestorven is voor de zonden Zijns volks. Ja, God Zelf is de Verlosser Zijner verkorenen. Geen schepsel was daartoe in staat. Daarom heeft de Zoon Gods, als de Borg en Middelaar van Zijn volk, den dood ondergaan, om de Hem gegevenen van den Vader, te verlossen. En als het „Amen” op het volbrachte werk Zijns Zoons, heeft de Vader Hem op den derden morgen uit de dooden opgewekt. In dat licht bezien, krijgt de opstanding van Christus een geheel eenige beteekenis. Immers! Zijn wederkeeren tot het leven is een opheffen van den vloek, in ‘t Paradijs uitgesproken, omdat Hij de ongerechtigheden Zijns volks heeft gedragen, de smarten en krankheden der Zijnen op Zich genomen heeft, en door Zijne striemen hun genezing geworden is. Die blijmare was het, die de Engel aan de vrouwen verkondigde: „Vreest gijlieden niet, want ik weet, dat gij zoekt Jezus, Die gekruisigd was; Hij is hier niet, want Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft!”
Toch hadden de discipelen en discipelinnen van Jezus daarvan nog niet het minste vermoeden. Zij leefden in den waan, dat de doode, Dien Zij aan den schoot der aarde toevertrouwden, tot den jongsten dag daarin zou blijven rusten. Waartoe dienden anders die zalven en specerijen, die zij met zich droegen, dan om het lichaam van den Meester voor bederf te vrijwaren. Zeer vroeg in den morgenstond hadden zij Jeruzalem reeds verlaten, om zich naar het graf te begeven, en zich als echte discipelen van Jezus te toonen. Immers! haar geloof moge eenigszins ingezonken zijn, door de aangrijpende gebeurtenissen der laatste dagen; toch is de liefde niet verkoeld. Dat bewijst wel hare gang naar het graf. En zoo zullen zij straks de genade en de eere van God ontvangen, om het eerste de blijmare der opstanding te vernemen. Nu echter vermoeden zij daarvan nog niets, terwijl zij met elkander voortschrijden naar het graf om den laatsten liefdeplicht aan den geliefden Meester te vervullen.
Bij het graf aangekomen, is een wonderlijke ervaring reeds terstond haar deel.
Hadden zij op den weg al het bezwaar geopperd: „Wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelen”? Thans zien zij, dat dit bezwaar reeds opgeheven is. Was het geloofsoog nu geopend geweest, zij zouden zich terstond verblijd hebben, en er in hebben gezien, dat de Heere bezig was hare droefheid te veranderen in blijdschap. Maar helaas, het geloofsoog is door de droefheid verdonkerd. En wat oorzaak tot blijdschap mocht zijn, wordt voor haar een oorzaak van smart. Zoo gaat het met Gods kinderen, als het geloofsoog verduisterd is. Dan zien zij de dingen, die vóór hen zijn, als tegen hen, en komen soms tot de klachten van vader Jacob: „Al deze dingen zijn tegen mij!” Zoo ging het zeker ook met die vrouwen bij het graf. Wat al bange vermoedens zullen hare ziel doorkruist hebben! Maar welke vragen ook in hare harten oprijzen, het graf geeft geen enkel antwoord. En kennen Gods kinderen ook nu nog zulke toestanden niet, als de Heer hen in raadselachtige wegen leidt? Wat al bange vragen kunnen er dan in het hart oprijzen! Zoo ging het zeker ook met de vrouwen. Hoe langer zij in dat geopende graf staren, hoe donkerder het voor haar geloofsoog wordt. Op de vele vragen, die het hart in haren toestand opwerpt, kunnen zij geen enkel bevredigend antwoord geven. Maar wat een wonder, dat de Heere haar Zelf het antwoord geeft, door den mond des Engels. Blijkt dat niet duidelijk uit het woord van den tekst: „Maar de Engel antwoordende, zeide tot de vrouwen: Vreest gijlieden niet, want ik weet, dat gij zoekt, Jezus! Hij is hier niet, want Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft! Komt herwaarts! ziet de plaats, waar de Heere gelegen heeft”.
Welk een nederbuigende liefde Gods, dat de Heere Zelf het antwoord wil geven op de bange vragen, die leven in het hart van Zijne kinderen. Het blijke ook in dit geschiedverhaal van de opstanding, dat het woord bevestigd wordt:
„Die ‘t licht doet opgaan in stikdonkere duisternis,
Wiens Naam van eeuw tot eeuw Raad en Ontfermer is!”
Hoe lichtgevend was dit woord des Engels in de duisternis, waarin thans de vrouwen verkeerden. Het deed alle duisternis voor haar opklaren! En ziet, dat hebben Gods kinderen steeds weer noodig. Want telkens komen zij in nieuwe duisternissen, waarin de Heere alleen het licht kan ontsteken.
Zoo zal het ook met de vrouwen geweest zijn. Reeds vroeger hadden zij het licht over hare ziel zien opgaan, toen zij Christus als haren Zaligmaker mochten vinden. Maar ach, in welk een duisternis waren zij nu gekomen, toen de Zaligmaker aan het kruishout der schande gestorven en in ‘t graf neergelegd was. Als de Heere echter eenmaal Zijn licht over de ziel heeft doen opgaan, mag het voor een tijd weer donker worden; Hij zal de Zijnen niet in de duisternis doen blijven. De vrouwen hebben het ervaren. Toen zij zeer bevreesd waren, klonk het woord des Engels haar vertroostend tegen: „Vreest gijlieden niet! Ik weet, dat gij zoekt Jezus! Hij is hier niet! Hij is opgestaan !”
Hoe moet dat woord haar als liefelijke hemelmuziek in de ooren geklonken hebben. De opstandingsprediking laat aan duidelijkheid en troostrijkheid voor de vrouwen niets te wenschen over. Dit woord mocht bij de vrouwen wel de laatste twijfelmoedige gedachte wegnemen. Immers! het was het woord van een hemelbode, afgedaald uit de gewesten der waarheid. Daarom mocht hij terecht vragen, dat het zou geloofd worden. Maar toch vraagt hij geen geloof voor zijn eigen woord, maar hij beroept zich op het woord van Christus. En dat juist geeft licht aan de ziel, maar ook blijdschap en vastheid, als wij hooren mogen, dat het heil, dat God ons geeft, tot ons komt krachtens Zijn eigen woord en belofte. En zal dat woord des Engels: „gelijk Hij gezegd heeft”, ook de vrouwen, niet het verblijdend licht hebben doen opgaan over alles wat met Jezus in de laatste dagen geschied is? Zoo zal het zijn, en met beschaamdheid zullen zij nu zeker zich dat alles herinnerd hebben. Indien zij de voorzeggingen van Christus hadden geloofd en er behoorlijk acht op hadden geslagen, wat zou het haar voor veel duisternis en twijfel bewaard hebben. Wij zien er echter uit, hoe diep afhankelijk Gods kind is van de dadelijke werkingen des Heiligen Geestes.
Maar hoe diep buigt de Heere Zich soms neder tot den zondaar. Wij zien het in de opstandingsverkondiging aan de vrouwen: „Komt herwaarts, ziet de plaats waar de Heere gelegen heeft!” Ja, zoo slaat de Groote Herder Zijner schapen de Zijnen met mededoogen en ontferming gade. „Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken en de rookende vlaswiek zal Hij niet uitblusschen!”
Moogt gij bij dezulken behooren? Dan zal de Opgestane Levensvorst Zich ook aan u op Zijn tijd openbaren. En als dat geschiedt, gaat u het licht op in de duisternis. Dan gaat het licht ook op over de opstanding van Christus uit het graf, en wordt met zielsinstemming verstaan, wat de bekeerde zanger uit Israël eens zong:
„Daar is uw zegepraal begonnen,
O Gods verkoren Israël!
De Leeuw uit Juda heeft verwonnen!
Hij neemt de poorten en der hel!”
Mochten wij er maar veel naar staan de kracht van Christus’ opstanding in ons leven te ervaren. Dan zal ook het nieuwe leven der opstanding in onzen handel en wandel openbaar worden, en de Opgestane Levensvorst ook door ons verheerlijkt worden.
Kampen, v.d. Berg
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1940
De Wekker | 4 Pagina's