Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geloof, hoop en liefde (34-Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geloof, hoop en liefde (34-Slot)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Besluiten wij nu onze overdenking met de tegenstelling dezer drie in het licht te stellen.
Geloof, hoop en liefde, — Wie deze gezellinnen op de pelgrimsreize mist, gaat eigenlijk toch niet alleen door ‘t leven. Maar dan zijn er drie andere, die ons verzeilen.
Ongeloof; wanhoop; haat.
Maar hoe arm staat daarmede de wereld voor ons uitgebeeld.
Wij volstaan met een slechts korte kenschetsing.
Ongeloof, het is een leven zonder rustpunt voor ons denken, zonder lafenis uit de bronnen des heils. Dan moeten we ons armzaligzelf door ons zelf zien te verlossen.
De huidige wereldtoestand stelt ons maar al te verschrikkelijk in het licht, waar dit op uitloopt. Op elk gebied des levens.
Het ongeloof heeft geen antwoord op de drie vragen, die ons leven en denken altoos pijnigen. Vanwaar is het al? Wat is het al? En waartoe is het al?
En pas dit nu eens toe op uw eigen zieleleven. Zonder geloof is God, wereld, en mijn eigen persoon, een duister raadsel, dat mij temeer dreigt te verteeren.
Ongeloof, het is voor denken, willen en leven, zijn vertrouwen stellen op iets anders dan op God en Zijn openbaring in Christus. En zie dan wat er geschiedt. Wie in de plaatse Gods iets anders stelt, waarop hij vertrouwt, die gaat aan dat andere altijd vroeg of Iaat te gronde.
Met name als dood, gericht en eeuwigheid naderen, o mijn lezer, wat zal het dan openbaar worden, dat de zonde veel ernstiger is, dan wij het ons hier ooit hadden voorgesteld of geloofd; dat daarenboven alle grond buiten Christus meer dan teleurstellend zal zijn; dat zelfs onze gestalten, tranen, gebeden, afzonderingen, rechtzinnigheid, en al wat het vroomdoende vleesch maar vermag bij te brengen, buiten het in Christus Jezus als Borg en Zaligmaker ingeplant te zijn, — ten eenenmale te kort schieten, ja ons oordeel nog verzwaren zal.
O, wat is gelooven een wondere zaak; hoe noodzakelijk en onmisbaar. Maar alleen als een genadegeschenk Gods te bezitten. Alles los te laten, om met zonde, schuld en algeheele ellende zich te verlaten op wat God in Zijn belofte tot ons uitbrengt, wel neen, dat doet een mensch nooit, tenzij het hem van den hemel geschonken worde; hij is er ook veel te hoogmoedig voor; hij gaat eigenlijk liever verloren, dan door geloof behouden worden; en zoo zeker als geloof een betrouwbare weg ten leven is, zoo zeker is ongeloof dan een verschrikkelijk betrouwbare weg naar de hel.
O, dat ge dit toch mocht erkennen, opdat ge niet om te beginnen als een liefhebber van God, als een nog al geloovig mensch, als een, die nog al gewillig is, en gaarne Gods belofte omhelst, voor God meent te kunnen bestaan; maar om te beginnen, dat ge u eens bij den Heere mocht aanmelden als een wederhoorige, die niet gelooft, die van nature zelfs niet gelooft, dat ge niet gelooven kunt; om alzoo met uw doodelijk bestaan van binnen eenigermate bekend gemaakt, u tot algeheele onvoorwaardelijke genadebehandeling aan den Heere mocht leeren overgeven, aan dien God, die met goddeloozen in onder handelingen des levens wil komen.
Maar dat zal dan ook zijn, om met dien man uit het Evangelie uit te roepen: „O Heere, kom mijne ongeloovigheid te hulp”, en dan zal ervaren worden, dat uit het verbond van Gods genade geloof een weldaad is, die ons geschonken wordt uit de belofte zelf. Gelooven wordt dan een niet kunnen afweren. Het wordt een staan voor God met Gods eigen gave in de hand. Zoo onmogelijk het is om zalig te worden zonder geloof, zoo onmogelijk wordt het dan om met geloof verloren te gaan.
Wie rijk tot God komt, gaat arm heen; maar wie ten deze arm tot God komt, keert rijk weder.
En zoo is het nu ook met de hoop.
De apostel beschrijft de rampzaligheid der wereld o.a. met dit woord. Zonder God in de wereld, en zonder hoop.
Ach, hoe zien wij het in onze dagen wederom, wat dit inhoudt. Als alle grond van verwachting aan het schepsel ontvalt, wat zal men dan nog verwachten kunnen? Een leven zonder hoop, is een hel in aanvang hier. Wat het resultaat is? Wanhoop. — Als God het niet verhoedt, is zelfmoord de uitkomst. Alle tijden van ongeloof zijn vruchtbaar voor bijgeloof, en dit leidt weer van zelfgeloof tot wanhoop. Nooit is er een tijd zoo vol ongeloof geweest als deze. Maar ook nooit zooveel zelfmoord aan de orde van den dag.
En al bewaart God ons daar dan nog voor, hoe schrikkelijk is het leven, dat niets te verwachten heeft.
Zonder hoop in deze wereld en dan als vleesch en hart gaan bezwijken, en de zin des levens zoek geraakt is, en daarmede alle uitzicht in nevelen is gehuld. Wat een donkere nacht baart dan de stervensure. Maar hoe welgelukzalig is dan dat volk toch, hetwelk mag zingen:

Bezwijkt dan ooit in bittere smart,
Of bangen nood, mijn vleesch en hart;
Zoo zult Gij zijn voor mijn gemoed,
Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed.

Maar dan moet het bij ons eens een keer buiten hoop zijn geworden, zoodat alle hoop mij gansch ontviel, en niemand zorgde voor mijn ziel. — Zie de hopeloozen, gansch hulpeloos tot Hem gevloden, zal Hij ten redder zijn.
Klaag het maar aan den Heere, lezer, dat het donker, zwaarmoedig pessimisme is in uzelf, dat ge nu letterlijk niets meer weet en hebt waaraan ge u zoudt opbeuren, dan zijt ge een geschikt voorwerp voor Hem, die tot dezulken zegt: Heb goeden moed, wees wèl gemoed, uwe zonden zijn u vergeven. De Heere Jezus is er jaloersch op, dat Hij Zich verheerlijkt op de Hem gansch heerlijk makende wijze; dat is Hij komt zoo gaarne in, ja alleen zóó; daar wil Hij wonen; bij hen, die Hem, nederig arm en ellendig te voet vallen.
Veracht deze genade toch niet, want eeuwig buiten hoop te moeten blijven in de plaatse der eeuwige duisternis, dat zou zoo hard zijn. Het behoeft niet, lezer. Er is nog uitkomst. Maar verbeuzel dien dag der zaligheid dan niet.
Ten slotte: liefde; maar waar deze niet troont, zie het alweder rondom u, daar weerklinken de bloedkreten van den opstand, van den haat, van de verdervingszucht.
Wat is dat een ongelukkig, vreeselijk schepsel, die daarvan vervuld is. En zoo zijn we toch van nature; hatelijk zijnde en elkander hatende. Zoo moeten wij als vijanden van God en van den naaste, ja ook van onszelf, bekeerd en gezaligd worden.
Dat is iets voor een mensch die meent, dat hij nogal wat burgerlijke en kerkelijke deugden heeft te presenteeren. De zgn. christelijke humanist, o, o, wat is hij zich zelf tot een versperring op den weg ter zaligheid. Want hij meent, dat hij nog wat te presenteeren heeft; hij kan daardoor niet ingaan. Want God rechtvaardigt niet óók, maar enkel goddeloozen. Wat een dierbare Jezus dan, Die, toen wij nog vijanden waren, daarvoor Zijn bloed beliefde te storten. Acht dat bloed dan noodzakelijk, dierbaar en algenoegzaam.
En vertrouwen wij in alle deze drie stukken onszelf maar niet. Ach de mensch, vooral die vrome mensch, hij gelooft zoo gaarne dat hij gelooft, dat hij hoopt, dat hij lieft. Neen, het is niet zoo alledaags om met de koorden om den hals op de goedertierenheid van den Koning Israëls te pleiten. Dan moeten we goed en grondig onderwijs gehad hebben op de Hooge School in den hemel. En anders zullen hoeren en tollenaren u voorgaan. Tegen wien zeide Jezus zulks? Tegen de communisten? Neen, maar tegen de tempelvereerders in Jeruzalem. Deze menschen hadden geen zonden, naar hun schatting; althans niet, dat een Borg noodzakelijk was. En die anderen van slechte reputatie, dat was wel af te bidden verschrikkelijk en tot een gruwel in de oogen Gods; maar ze hadden tenminste geen eigengerechtigheden; en dit hadden ze dan alvast op die „braven en vromen” voor.
Zoo dan: het leven is ernstig, de dood is beslissend, de eeuwigheid duurt lang, en God is driemaal heilig en uwe ziel gansch verloren in haarzelf; — maar in deze omstandigheden is het kruis van Golgotha een poort des leven; de eenige, maar ook de afdoende, en nooit beschamende.

Wisse.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1940

De Wekker | 4 Pagina's

Geloof, hoop en liefde (34-Slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1940

De Wekker | 4 Pagina's