Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

G. P. te L. vraagt welke houding wij hebben in te nemen ten aanzien van de telkens veranderde mode in kleeding, haartooi enz.
Een veelbesproken vraagstuk!
Allereerst zal ons hierbij duidelijk moeten zijn, dat wij hier met een beroep op een of anderen tekst niet klaar komen. Wij zullen hierbij het licht van heel de openbaring Gods moeten zoeken op te vangen en daarbij een juisten blik krijgen op de beteekenis, die deze dingen in het leven hebben.
Heel duidelijk wordt dan vooreerst wel dat kleeding, haartooi enz. een onderge-geschikte plaats hebben en dat zij, die van deze zaken zeer gewichtige hoofdzaak maken, met de lijn der Schrift in absolute tegenspraak zijn.
Zeer zeker hecht de Schrift aan het uiterlijk, waarin de mensch verschijnt, waarde. Wij mogen het kleed niet verachten noch als zonderlingen door het leven gaan.
Dit staat echter vast, dat de tooi van zijn lichaam den mensch gegeven is met een zeer bepaald doel. Wie bij de Schrift leeft weet dat het niet juist is, wat de aanhangers van de evolutietheorie willen, dat het kleed behoort bij de opklimming van den mensch uit een lager trap van ontwikkeling tot een hoogere. Dan wordt het kleed en al wat de versiering van het uiterlijke van den mensch betreft, een middel om zijn steeds hooger stijgende trap van ontwikkeling tot uitdrukking te brengen.
Het Woord Gods zegt ons echter vlak het tegendeel. Het kleed enz. staat in verband met onzen val van hooger naar laqer staat. En het is de bizondere bemoeienis Gods geweest, die den mensch beschikte datgene, waardoor zijn leven niet ten onder zou gaan aan de gevolgen van zijn eigen zonde. Ter bewaring van den mensch beschikte God zelf hem het kleed. Er schuilt in ons kleed derhalve een beschuldiging. Dit uit het oog te verliezen is een groot kwaad.
Daarnaast gaf de Heere aan het kleed een preventieve, een bewarende beteekenis. Het moest den mensch behoeden voor de verwoestende invloeden van buiten af, temeer, om dat door de zonde zijn kracht en weerstand niet grooter maar wel veel kleiner geworden was. Alzoo een teedere zorge Gods.
En vooral kreeg het kleed en de verzorging van zijn uiterlijk een functie in de bewaring van den mensch tegen zichzelf. Er leven toch in het hart van den mensch tochten, die, zoo zij ongebonden zich uiten, de zedelijke verwildering en verwoesting met zich brengen. Het naakte nu is een prikkel tot het ontwaken van deze tochten. Daarom moet dat naakte bedekt. En dat niet alleen, het lichaam moet op een dergelijke wijze getooid, dat het geen aanleiding geve tot opwekking en ontketening van hartstochten. De mensch moet zich dus kleeden en verzorgen, maar altijd in verband met dit goddelijk doel.
Zoo wordt de verzorging van het lichaam altijd middel, geen doel op zichzelf. God zelf wees deze richting duidelijk aan in de eerste bekleeding, die Hij den mensch gaf.
Binnen deze van den Heere gegeven richting hebben we nu een groote mate van vrijheid. Wij mogen ons zelf kleeden, verzorgen enz. Deze vrijheid wordt nu heel gemakkelijk tot een oorzaak voor het vleesch. Ook in de wijze van verzorging van ons lichaam zal nu uitkomen of wij wezenlijk aan God gebonden zijn dan niet.
Waar de vreeze Gods in het hart kwam wonen, zal dat ook van grooten invloed zijn op de wijze, waarop wij ons kleed kiezen, ons haar verzorgen, enz.
Onze jongeren vooral zullen dan gaan verstaan de ondergeschikte beteekenis, die al deze dingen hebben. Zij zullen dan niet zulk een groot deel van den kostbaren levenstijd daaraan willen verknoeien en boven de mate van hun krachten daaraan hun geld offeren.
De bewarende kracht ligt dan niet in een gebod of een verbod van wat wel moet en wat niet mag, maar het hart zal er, waar God waarlijk gevreesd wordt geen behoefte aan kennen. En in zulk een leven waar door genade de wezenlijke liefde tot God en zijnen heerlijken dienst woont, zal ook gemakkelijk de juiste middenweg gevonden worden. Wie waarlijk wil, vindt hier den weg.
Nog altijd is het woord onverminderd van kracht: uw sieraad zij niet uitwendig: het vlechten van haar, het omhangen van goud of het dragen van gewaden, maar de verborgen mensch uws harten, met den onvergankelijken (tooi) van een zachtmoedigen en stillen geest, die kostbaar is in het oog van God. 1 Petr. 3:4, 5 (nieuwe vertaling).

Kremer.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1940

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1940

De Wekker | 4 Pagina's