Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zondag 7. Het oprechte geloof (5)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zondag 7. Het oprechte geloof (5)

Wat is een oprecht geloof? Een oprecht geloof is niet alleen een zeker weten of kennis, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat God in Zijn Woord geopenbaard heeft, maar ook ‘n vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen aan anderen, maar ook aan mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, uit louter genade, alleen om de wille der verdienste van Christus. Vr. en antw. 21 Catechismus. Vrees niet, geloof alleenlijk. Marcus 5:36b.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik geloof!
Wij overdachten deze inhoudrijke woorden!
Nu is het echter niet genoeg om zulke woorden op te zeggen en na te zeggen en voor te zeggen. Daar is immers velerlei geloof.
Het enkele zeggen, „ik geloof”, heeft altijd een bedenkelijke zijde. Immers, daar is een geloof van louter hooren zeggen, van enkel traditie, van een waarheidskennis, die beminnelijk is, waardoor iemand niet verre kan zijn van het koninkrijk Gods. Hier past dus de uiterste voorzichtigheid.
Het is hierom, dat onze oude godgeleerden steeds onderscheid gemaakt hebben in de kwaliteit van het geloof, en spraken naast het oprecht geloof van een historisch geloof, van een tijdgeloof, en van een wondergeloof.
Deze onderscheiding te maken is wel noodzakelijk, om te kunnen doordringen en te beter te kunnen onderscheiden, of het keurstempel van het oprecht geloof in onze ziel is afgedrukt.
Daar hebt ge het historisch geloof.
Wij lezen hiervan in de Schrift als deze zegt: „Gij gelooft, dat God een eenig God, gij doet wel, de duivelen gelooven het ook, en zij sidderen”. (Jac. 2:19). Ook is hier van beteekenis, wat wij opgeteekend vinden van den Koning Agrippa, voor wien Paulus zich te verantwoorden had. In Hand. 26 zegt de Apostel: „want de koning weet van deze dingen, tot welken ik ook, vrijmoedigheid gebruikende, spreek, want ik geloof niet, dat hem iets van deze dingen verborgen is, want dit is in geen hoek geschied”. En dan komt wel heel sterk uit, hoe karakteristiek deze woorden zijn, want de Apostel laat er dan onmiddellijk op volgen: „Gelooft gij, o koning Agrippa, de profeten? Ik weet, dat gij ze gelooft”. (Hand. 26:26—27).
Let wel, Paulus vraagt niet: „gelooft gij de geschiedverhalen van den Bijbel”, maar, hij vraagt iets anders, en iets meer. Hij vraagt: „gelooft gij de profeten?”
Wij leggen hier den nadruk op, omdat in den regel het historisch geloof getypeerd en gekarakteriseerd wordt, als geschiedgeloof. Dat is natuurlijk taalkundig juist, want historie wil niet anders zeggen dan geschiedenis. In den regel meent men dan, dat bij het historisch geloof niet anders ter sprake kan worden gebracht dan de bijbelgeschiedenissen. Gelijk men een stuk geschiedenis aanvaardt, en bijv. tal van feiten uit den tachtigjarigen oorlog kent, zoo neemt men ook den Bijbel aan in zijn verhalen, waarvoor evenmin reden bestaat om deze in twijfel te trekken.
Maar de Apostel Paulus typeert dit geheel anders. Het historisch geloof gaat verder en al heeft het meer breedte dan diepte, toch moeten wij het niet al te oppervlakkig nemen door het slechts een inhoud te geven aan geschiedverhalen van den Bijbol op gelijke wijze, als wij inhoud krijgen uit geschiedenis van ons vaderland. Immers als de Apostel spreekt van de profeten, dan is dit veel meer dan geschiedverhalen. Zeker is dit ook geschiedenis in den zin, dat wij hier met werkelijkheden te doen hebben op gelijke wijze, ais God Zelf de eeuwige werkelijkheid is. Maar men mag de profetieën niet gelijkschakelen met historische verhalen, zelfs niet met Bijbelsche historische verhalen. Zij zijn van rijker inhoud, van dieper karakter, van goddelijken norm. Zij behooren tot die feitelijkheden, die midden in de historie verre boven de historie uitgaan, als alle geboden en ordinantiën Gods, die maar niet onder den vlakken naam van historie of geschiedenis te rangschikken zijn. Neen het historisch geloof heeft alleen niet te doen met geschiedverhalen, maar wel ter dege met God en goddelijke zaken. Daarom ziet deze naam niet zoo zeer op den inhoud van het geloof, als veel meer op de wijze, waarop men gelooft.
Het gaat hier op de manier, zooals iemand geschiedenis gelooft, maar de inhoud zelf van dit geloof is veel meer dan wat wij alleen onder geschiedenis zouden kunnen verstaan. Het grijpt wel ter dege God en goddelijke zaken, maar het doet het op de manier van de historie, d.i. puur verstandswerk.
Ongetwijfeld is het verstand een wezenlijke factor uit het zaligmakend geloof en wij achten het van zeer groote waarde, als van ons zou kunnen gezegd worden: „gij hebt het verstand ontvangen om den Waarachtige te kennen.” En het staat niet zonder groote beteekenis in den Bijbel, als wij lezen van een man, die machtig was in de Schriften. Verstandelijke kennis der Waarheid is niet gering te achten en als God een mensch bekeert, dan wordt hij niet alleen door Gods Waarheid, maar ook naar Gods Waarheid en tot Gods Waarheid bekeerd, d.w.z. dan ontbrandt in zoo iemand een hartelijke lust om de dingen des Geestes te onderzoeken en met die van Berea te strijden, dagelijks onderzoekende de Schriften, of deze dingen alzoo zijn. Het al te gemakkelijk zeggen van sommigen: „het zit ‘em een voet te hoog”, behoeft inderdaad correctie, want het kan evengoed een voet te laag zitten. Wij hopen dat nog wel met elkander te overdenken.
Maar de groote leemte in het historisch geloof blijft, dat het alleen en uitsluitend is een verstandelijk aannemen van de Waarheid, zonder dat het hart geroerd wordt en de zondaar ontdekt wordt. Het gaat alles buiten dien mensch om. Het raakt hem niet. Dit geloof is critiekloos, want het gaat ons innerlijk voorbij en wij zien het alles, gelijk wij ‘s avonds een bericht in de courant lezen, dat een kind verdronken is en tegelijk steken wij weer een versche sigaar op. Hoe geheel anders zou dit zijn, wanneer het eens ons eigen kind was, maar nu passeert het ons, en wij leggen het als kennisgeving naast ons neer. Zoo doet ook het historisch geloof. Het hoort alles aan, het stemt alles toe, en het leven gaat in zijn ouden sleur voort. Zoo wordt alle historische waarheid, maar geen levende waarheid, geen ontdekkende waarheid, geen vertroostende waarheid. Juist hierom kan het historisch geloof het best gekarakteriseerd worden als een onvruchtbaar geloof. Het grijpt niet, het ontroert niet, het laat ons als een stuk steen, kil als een lijk, koud als marmer.
Dat is die vreeselijke onbewogenheid, die het kenmerk is en blijft van den mensch, die alles in den Bijbel toestemt, die bij de vredeklanken van Bethlehem als ook bij de oordeelen van Golgotha, die bij de zangen der Serafs, als bij de vloeken der hel onbewogen blijft. Of de branding der eeuwigheid komt, of de rechterstoel dreigt, of ze eten brood der smarten of dat de beker der blijdschap wordt gedronken, of oorlog als geesel Gods de volken striemt, of dat de zegeningen van den Almachtige het deel zijn, onbewogen, onvruchtbaar is en blijft de historisch geloovige.
Altijd weer komt de boodschap des levens in Christus tot hen, maar nooit, nooit komt die boodschap in hen. Alles aan den buitenkant, niemand en niets daar binnen. Altijd weer de God van verre, en nooit de God van nabij. Altijd weer: „Ik woon in de hoogte, spreek de Heere, maar nooit wordt verstaan: „en bij dien, die van een nederigen en verslagen geest is.”
Onvruchtbaar is daarom het meest typeerend woord voor dit soort geloof.
Nu kunnen wij te beter begrijpen, dat Christus zegt: „hierin wordt mijn Vader verheerlijkt, zoo gij veel vrucht draagt”. Nu te beter verstaan, dat de heilige Schrift zoo telkens den nadruk legt op vrucht, en op de specerijen, die moeten uitvloeien. Nu weet ik wel, dat het oprechte hart telkens vraagt: „maar zullen het geen nagemaakte vruchten zijn?” Hoe weet ik, dat mijn vrucht werkelijk is gewassen op den akker des Heiligen Geestes? Hoe weet ik, dat het niet is van eigen akker, en dat alles, wat ik zou willen als vrucht aanmerken, niet veel anders is dan eigen werk, dan eigen gerechtigheid, die immers toch niet bestaan kan voor God.
Inderdaad is dit mogelijk, en wij zullen gelegenheid hebben dit een en ander straks wat nauwkeuriger na te speuren. Maar reeds mogen wij opmerken, dat de historisch geloovige nooit kent een dergelijke zelfcritiek, en dat hij van een aankleven aan den Heere, van een levendige behoefte aan Gods gemeenschap, geen geestelijk verstand heeft. Toch wij hopen, dat de tijd komt, waarop wij al deze dingen wat nader kunnen indenken en wat duidelijker kunnen onderscheiden.
Alleen zij hier nog opgemerkt, dat juist om dit onvruchtbaar karakter van het historisch geloof wij ons hebben te wachten voor een groote fout.
Immers, algemeen wordt door alle gereformeerde theologen aangenomen, dat dit historisch geloof goed en noodzakelijk is, en dat het zeer zeker verre boven het brute ongeloof is te verkiezen. De Schrift zegt het zelf, dat wij wèl doen, als dit geloof een lichtpunt in het leven brengt.
Maar geheel verkeerd zouden wij de zaken hier stellen — en daarop willen wij thans de aandacht vestigen — als men zou meenen, dat dit historisch geloof een soort lagere trap was van het oprecht geloof. De gedachte toch zou kunnen worden gewekt, dat het historisch geloof noodzakelijk is tot de zaligheid. Dit te zeggen of te stellen lijkt ons niet zonder bedenking. Ongetwijfeld behoort tot het oprecht geloof „kennis”, maar die „kennis” is van een geheel ander gehalte en van een geheel andere orde, dan het verstandelijk kennen van het historisch geloof.
Wij zouden op die manier al te gemakkelijk er toe kunnen overhellen om te meenen, dat dit historisch geloof eigenlijk was het begin en het beginsel van het oprecht geloof. De Heilige Geest zou dan in de wederbaring des harten en in de ure van de inplanting des geloofs niets anders hebben te doen, dan dit historisch geloof tot hooger trap van volkomenheid te brengen. Het zou dus zelfs een ontwikkelingsfase zijn in het geloof.
Maar hoewel wij ieeren, dat het tot het oprecht geloof ook „kennis” behoort, het zal later wel blijken, dat deze kennis van gansch andere kwaliteit is en dat derhalve het historisch geloof niet slechts in trap, maar in wezen van het oprecht geloof verschilt. Hier is dus maar niet een gradueel, maar een principieel verschil. Dit goed te onderscheiden is van de grootste waarde, want hier schuilt de humanist om den hoek, die alleszins godsdienstig toch Gods werk verlaagt, en ten slotte overhoudt een grooten mensch, en een kleinen God.
Gods werk is niet slechts verbetering, het is verniewing.
Vernieuw in mij een vasten geest en leer,
Mij aan Uw dienst oprecht verbonden blijven.

A. (Apeldoorn), S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1940

De Wekker | 4 Pagina's

Zondag 7. Het oprechte geloof (5)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1940

De Wekker | 4 Pagina's