Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verrassingen Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verrassingen Gods

„Welke Paulus ziende, dankte hij God, en greep moed”. Hand. 28:15b.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe wondervol zijn toch de wegen des Heeren, waarlangs Hij Zijn kinderen, die Hij liefhad, met eene eeuwige liefde en uit de duisternis trok tot Zijn wonderbaar licht, hier op aarde menigmaal leidt!
Geheel anders dan zij zich ooit hadden kunnen denken, dwars tegen al hunne verwachtingen in, maar toch steeds zóó, dat zij aan het einde zullen moeten zeggen: „De Heere heeft alles wél gemaakt, boven bidden en denken, God zij altoos op ‘t hoogst geprezen”.
Ging het ook niet alzoo Paulus, den Apostel der heidenen, den uitverkorene Gods, op zijn weg naar Rome? Hoevele gevaren had hij moeten doorworstelen tijdens zijn reis op het schip temidden der woedende stormen, en hoe heerlijk had de Heere hem gesterkt om tegenover de wanhoop der schepelingen een levend getuige te mogen wezen van zijn geloof en vertrouwen op dien God, Die als de nood op het hoogst gerezen is, de redding doet komen, het licht van den hemel doet breken door de donkerste duisternis.
‘t Was zijn vurig begeeren geweest, om ook in Rome het Evangelie des Kruises en der opstanding te mogen prediken; als een gezant van den Koning der Koningen, de banier van den vrede door het bloed des Kruises uit te dragen; allereerst tot de Joden, maar ook tot de heidenen te spreken van dien eenigen Naam, die onder den hemel gegeven is door welken zondaren zalig worden.
Wat gaat de Heere echter menigmaal een afbrekenden, verootmoedigenden weg met de Zijnen om hun te leeren, dat het „niet is desgenen, die wil noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods”.
„En alzoo gingen wij naar Rome” schrijft Lucas. Maar hoe kwam Paulus daar? Als een gevangen man, een Apostel in banden. ‘t Zou ook daar een weg van vernedering en lijden worden, een weg van Kruisdragen en zichzelven verloochenen achter zijn Heiland, Die „de blinden leidt door den weg, dien zij niet geweten hebben”, maar Die toch ook de „duisternis voor hun aangezicht tot licht maakt en ze niet zal verlaten”.
Vele neerdrukkende gedachten doorkruisten Paulus hoofd en hart. Wat zal hij daar in den Kerker, die hem wacht, voor den Naam en de zaak des Heeren kunnen wezen? Zal hij daar een kring ontmoeten, waarmede hij in „de gemeenschap der heiligen” zal mogen roemen in niet anders dan in het Kruis van den Heere Jezus Christus en Zijne gerechtigheid, zullen daar „wateren in de woestijn uitbarsten en beken in de wildernis?” „Eer zij roepen, zal Ik antwoorden”, spreekt de Heere, ja „uw Vader weet, wat gij van noode hebt, eer gij Hem bidt”.
Hoe groot zijn toch de „verrassingen Gods!” „En van daar kwamen de broeders, van onze zaken gehoord hebbende, ons tegemoet tot Appius-markt en de Drie Tabernen: welke Paulus ziende, dankte hij God en greep moed”.
Welk een verrassende ontmoeting!
Daar komen eenige broeders uit de gemeente te Rome, die van hem gehoord hadden, wien God in het hart had gegeven, Zijn dienstknecht tegemoet te gaan en welkom te heeten. Welk een hemelsche lichtstraal, gelijk hij er zoovele op zijn weg had mogen ontvangen van Hem, Die „weet wat van Zijn maaksel is te wachten, hoe zwak van moed, hoe klein zij zijn van krachten”, eene verkwikking, als eens Noach ten deel viel, toen „de duif kwam tegen den avondtijd met een olijftak in haren bek”, als een troostvolle verzekering: De Heere vergeet U niet, Hij gedenkt Zijn Verbond, Zijn Woord, Zijne beloften.
Dank voor die verrassing was er in Paulus’ ziel, „Gij, God des aanziens, hebt Gij ook omgezien naar mij?” In den handdruk en het woord dier broeders kwam tot hem een handdruk van zijnen Heiland, ‘t waren hem gezanten van zijnen Koning die hem toeriepen moed te houden, te vertrouwen dat hij in ‘s Heeren weg was, ja „Paulus hen ziende greep moed”, en werd als opnieuw aangedaan met „kracht uit de hoogte”.
Zond de Vader niet eenmaal tot Zijnen Eeniggeborene in het bang Gethsemané „een engel uit den hemel die Hem versterkte ?”
„Verrassingen Gods”.
Komt de hemel niet nog menigwerf daarmede tot de Zijnen, als zij gelijk Elia neergebogen in de woestijn zitten en klagen „neem nu Heere mijne ziel”, als zij de uitreddingen des Heeren niet gedenken en alles, alles tegen hen schijnt te wezen? Is er ook wel één kind Gods, die de leerschool der verootmoediging niet moet doormaken in de harde lessen van teleurstellingen, afgebroken verwachtingen, verliezen, diepe smart in het geestelijke en het stoffelijke, en de bittere ervaring als satan en de vijanden tot hem zeggen: „Waar is uw God?”
En toch zijn de vertroostingen Gods nimmer te klein, hoe onderscheiden ook de wegen zijn, waarlangs Hij ze zendt tot de Zijnen, zoodat zij belijden: „Ik ben wel ellendig en nooddruftig, maar de Heere denkt aan mij”.
„Verrassingen Gods”.
Ja, zij komen onverwacht en op Gods tijd.
Soms in een treffende ontmoeting met een, die onzen zielestrijd verstaat en ons weet te vertroosten met de vertroostingen, waarmede hij zelf van God vertroost is.
Soms onder een bediening des Woords en der Sacramenten als wij met een bezwaard gemoed ten huize Gods ingingen, en het Woord des Heeren of het lied, dat werd aangeheven juist het antwoord was op de vragen onzer ziel; als wij onder de prediking onzen naam hoorden noemen en de Blijde Boodschap des heils voor onze ziel was als „een goede tijding uit een ver land, een beker water voor de vermoeide ziel”.
Ook in de binnenkamer, hetzij alleen of in den kring des gezins, als bij de Schriftlezing het Gode behaagt één woord zóó met het licht Zijn Geestes te bestralen, dat wij het persoonlijk ontvangen, dat Hij het toepast op den nood onzer ziel, zoodat wij daardoor „moed grijpen” om onzen weg verder te reizen.
Ik denk hier ook aan den oprechten zoon uit Israël, Dr. Capadose, in de vorige eeuw, toen hij op zekeren nacht Jesaja 53 overpeinsde — het hoofdstuk dat hij zoo vaak had gelezen — en hem ineens het licht des Heiligen Geestes daarover opging, en hij den Heere Jezus daaruit leerde kennen als den waren Messias, zijn Borg en Zaligmaker. „Het was”, zoo schrijft hij in zijn aangrijpende bekeeringsgeschiedenis, „als de aanvang, de dageraad van een luisterrijken dag voor onze zielen, het licht verspreidde meer en meer zijn leven-wekkende stralen, klaarde ons verstand op, verwarmde onze harten en reeds toen was een onuitsprekelijke troost mijn deel”.
„Verrassingen Gods”, hoe komen zij uit ‘s Heeren Vaderhand tot Zijn kinderen naar Zijn eeuwig welbehagen als „onverdiende zaligheden”, soms in treffende gebedsverhooringen, dan in wondervolle uitreddingen, in ervaringen van Zijn liefde en trouw, in het genieten van den vrede Gods in Christus Jezus door den Heiligen Geest in het geloof in de vergeving onzer zonden door het dierbaar bloed des Kruises, die ons zelfs in de grootste smarten in den Heere gerust doen wezen, en in aanbidding doen stamelen: „Waar is God, mijn Maker, Die de psalmen geeft in den nacht?”
Een verrassend, vervullend Ontfermer is de Heere.
Maar hoe staan tegenover de verrassingen Gods de teleurstellingen der wereld!
Zij belooft, maar vervult haar beloften niet, zij biedt allen die haar dienen en najagen geen waren troost in leven en in sterven, en laat hen wegzinken of in onverschilligheid voor het ééne noodige of in wanhoop en straks in de eeuwige duisternis.
Maar zalig die, door den Heiligen Geest aan zonde en schuld ontdekt, hunne gebroken bakken leerden wegwerpen en vlieden tot de springader des levenden waters, in Christus zoo verrassend van den hemel ontsloten, om in Hem door het geloof te vinden verzoening en vrede, gerechtigheid en heiligmaking!
Voor dezulken is en blijft Hij een verrassend God, vervullend de nooden hunner ziel, hun schenkend „het gewaad des lofs voor den benauwden geest”, dat hen in nood en dood doet belijden:
„O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijne oordeelen, en onnaspeurlijk Zijne wegen. Hem zij de heerlijkheid in eeuwigheid. Amen”.

Den Haag. Croes.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1940

De Wekker | 4 Pagina's

Verrassingen Gods

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1940

De Wekker | 4 Pagina's