Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jeugdleven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jeugdleven

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als bondeling zijn u dus de heilgoederen geschonken maar om zalig te worden hebben we noodig, dat ze ons persoonlijk geestelijk eigendom worden en dat geschiedt in de deelachtig-making door den Heiligen Geest. Nu moet ge echter niet gaan zeggen: wat heb ik nu aan Verbond en Doop, als dat werk des Geestes niet in mij plaats vindt? Want gij zijt gedoopt in den Naam van den Drieëenigen God, dus ook de Heilige Geest heeft Zich aan u verbonden. Ons Doopsformulier zegt het zoo duidelijk mogelijk: „als wij gedoopt worden in den Naam des Heiligen Geestes, zoo verzekert ons de Heilige Geest door dit Heilig Sacrament, dat Hij in ons wonen, en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toeëigenende hetgene wij in Christus hebben”. De gedoopte heeft dus alle heil voor tijd en eeuwigheid, zeg nu maar „voorwerpelijk” in bezit, terwijl de Heilige Geest verzekert, dat Hij dit tot „onderwerpelijk” bezit wil maken.
De verwezenlijking van het heil geschiedt dus aan Gods zijde door de inwoning en werking des Heiligen Geestes en — als vrucht daarvan — aan onze zijde door het aannemen des geloofs. Daarmee raken we tegelijk aan de verplichting des Verbonds. We worden vermaand tot een nieuwe gehoorzaamheid. Dat is de keerzijde. God schenkt Zich aan ons weg opdat wij onszelf aan den Heere geven, namelijk „dat wij dezen eenigen God, Vader, Zoon en Heiligen Geest aanhangen, betrouwen en liefhebben van ganscher harte, van ganscher ziele, van ganschen gemoede en met alle krachten, de wereld verlaten, onze oude natuur dooden, en in een nieuw, godzalig leven wandelen”. Als ge er nu even bij doordenkt, dan kunt ge dit onmogelijk als een harde plicht beschouwen, als een „moeten” zonder meer. Zeker, God eischt u als bondeling onvoorwaardelijk op voor Zich en Zijn dienst, maar dat beteekent tegelijk uw eeuwige zaligheid. Zeg dus liever: ik mag mij bekeeren. De onafwijsbare verplichting is een heerlijk voorrecht tevens. Of moet het ons niet met verwondering vervullen, dat de verloren zoon mocht terugkeeren, omdat het Vaderhuis bleef openstaan? En naast de verplichting en de vergunning ligt in het Verhond der genade ook de mogelijkheid der bekeering, want de eisch rust op de bovenomschreven belofte. God eischt bekeering en geloof, nadat Hij eerst Zichzelf aan u heeft gegeven en u alles met een verzegelde belofte heeft toegezegd, wat ge daartoe (en dus tot uw eeuwige zaligheid!) noodig hebt. God geeft, wat Hij eischt.
Op die belofte en eisch des Verbonds wijst u uw doop. Nu kan het in uw leven twee kanten uit. Of eigenlijk — maar één. Als bondeling hebt ge om zoo te zeggen geen keuze meer. God heeft reeds voor u gekozen, u apart gezet van de wereld en u gegeven het merk- en veldteeken van Koning Jezus. En nu eischt Hij „slechts”, dat ge het met Hem eens zult worden, d.w.z. dat ge het eens zult worden met Zijn genaderijke bemoeiïng en bedoeling met u. Dat nu openbaart zich in bekeering en geloof. Eigenlijk is dat de eenige mogelijkheid, zeiden we. Het wordt niet aan onze beleefdheid overgelaten. Om een beeld te gebruiken: wie als Nederlandsch staatsburger is geboren, is daarmee aan de wetten des rijks onderworpen. Onderwerpt hij zich niet, dan is hij een overtreder en wordt als zoodanig veroordeeld. Zoo staat het ook hier. We liggen onder de verplichting van bekeering en geloof. Komt het daartoe niet in uw leven, dan verkeert ge niet in een soort van neutrale zône, maar in een toestand van ongehoorzaamheid, in plaats van de „nieuwe gehoorzaamheid”, waartoe de Doop van Godswege vermaant. De Heere Jezus heeft dat duidelijk aangewezen, toen Hij zeide: „Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op Hem” (Joh. 3:36) . In onbekeerlijkheid voortleven beteekent dan ook het verbreken van het Verbond, waarin God ons heeft opgenomen en daarmede den vloek des Verbonds over ons inroepen.
Gelukkig, als ge gaat beseffen, dat we eigenlijk maar één richting uit kunnen. En als ge ook niet anders begeert, maar met den vermoedelijk jeugdigen dichter (ps. 119) zegt: „U zoekt mijn hart, mijn oog blijft op U staren”.

O.B. (Oud Beijerland) M.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 december 1942

De Wekker | 4 Pagina's

Jeugdleven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 december 1942

De Wekker | 4 Pagina's