Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lezen en verstaan

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lezen en verstaan

„Gezet tot een val en opstanding veler in Israel”.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Christus is gezet tot een val en opstanding, veler in Israël en tot een teeken, dat wedersproken wordt. Ziet het eerste gedeelte op een scheiding tusschen mensch en mensch of op een proces in den mensch zelf? De gewone exegese is bekend. Christus zal zijn als een steen, waarover de ééne struikelt, zoodat hij neervalt en aan Wien de andere zich opricht, zoodat hij tot een opstanding komt. Men beroept zich dan op:
Jes. 8:14 en 15; Rom. 9:32, 33; 1 Cor. 23, 24; 2 Cor. 2:16; 1 Petr. 2:6, 7.
Maar door enkelen wordt een andere exegese gegeven. Men meent, dat dit woord ziet op een proces in den éénen mensch. Die exegeten beroepen zich dan 1e op het feit, dat vóór opstanding het voorzetsel „tot” (eis) niet staat en 2e, dat er staat „veler in Israel”. Men meent dan, dat de praepositie herhaald moest zijn, als op een scheiding tusschen menschen en menschen gewezen werd. En dan geldt het toch niet „veler” in Israël, maar „allen”, dat Christus gezet is tot een val en een opstanding.
Christus zou dan gezet zijn „veler” in Israël tot een val en een opstanding, n.l. zóó, dat zij, om het met onzen Heidelbergschen Catechismus te zeggen, leeren zullen: het afsterven van den ouden mensch en het opstaan van den nieuwen mensch.
Dat dit op zichzelf waar is, duldt natuurlijk geen tegenspraak. Het is echter de vraag of deze exegese juist is. „Val en opstanding” zou dus de zegen van den Christus zijn en de vijanden zouden Hem, „het Teeken”, wederspreken.
Waar is, dat de praepositie „tot” (eis) niet herhaald wordt in den tekst. Maar Christus is „gezet” „tot” enz; het voorzetsel wijst in verband met het werkwoord op „bestemming”. God heeft gesteld tot „val” en „opstanding”.
Dat de praepostitie bij „opstanding” ontbreekt is, naar het ons voorkomt, geen afdoend argument om aan te nemen, dat hier gedoeld wordt op een proces in den éénen mensch. „Velen” is ook geen bewijs; „velen” is Hij, de Christus, tot een val en „velen” is Hij tot opstanding, „Dat is het droeve, dat ook in Israël over Hem vallen en ten eeuwigen verderve gaan, en ook velen, evenals velen door Hem opstaan ter eeuwige behoudenis. Dat gebeurt wel niet alleen in Israël, doch ook in Israël” (Dr. Greijdanus, Comm. Luks; Bottenburg). Het zal natuurlijk voor ieder mensch zijn: óf tot een val, óf tot een opstanding. Zóó wordt „velen” betrokken op de massa, de veelheid.
Dan willen we nog op iets anders wijzen, Christus is gezet tot een „val”. Het woord, dat hier gebruikt wordt komt ook voor in Matth. 7:27, waarin gewezen wordt op den val van het huis, dat door storm en watervloed werd getroffen. Verder komt dit woord (ptoosis) in het Nieuwe Testament niet voor. Wij hebben dus geen enkel bewijs, dat recht geeft bij „val” te denken aan het afsterven van den ouden mensch, van ineenstorten van den hoogmoedige enz.
We moeten dus concludeeren, dat er geen voldoende grond is om aan te nemen, dat het bekende woord uit den lofzang van Simeon zou zien op een proces in den éénen mensch. De meeste oudere en nieuwe exegeten handhaven dan ook de meening, dat dit woord een scheiding, een crisis tusschen menschen en menschen aanduidt. De Kantteekenaren, Calvijn enz, beriepen zich dan ook terecht op bovengenoemde Schriftuurplaatsen.
Het tegenspreken van „het Teeken” staat met „val” wel in verband. Zij, die tegenspraken, stooten zich aan den Christus, ergeren zich, vallen, storten neer, ten slotte in het eeuwig verderf. De hoogmoedige, de trotsche, die zijn ellende, zijn nietigheid en verdorvenheid niet kent, spreekt tegen, valt, komt om. En zóó zijn „vallen en opstaan” wel in „volstrekten zin gemeend, vallen of opstaan voor eeuwig”.
Dit ernstige woord moet ons wel dringen om ons te onderzoeken hoe wij tegenover den Christus staan. Het pas gepreekte Kerstevangelie dringt weer daartoe. Werd de Christus ons reeds tot een opstanding? Het spreekt van zelf, dat Gods kind dan ook leert: het afsterven van den ouden mensch en de opstanding van den nieuwen mensch.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1943

De Wekker | 4 Pagina's

Lezen en verstaan

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1943

De Wekker | 4 Pagina's