KERSTKLANKEN IN OORLOGSTIJD
Uit den dichten, grijzen nevel,
Die er over Isrel lag,
Zou de morgenscheem ring gloren,
Voor die van den nieuwen dag.
God bleef Zijns verbonds gedachtig,
Dat Hij sloot met Abraham,
Uit wiens lendenen zou spruiten,
Eens de Leeuw uit Juda’s stam.
Abraham heeft reeds van verre
Vorst Mesrias dag aanschouwd,
Toen Jehovah hem het raadsplan
Der verlossing had ontveuwd.
Bij die heil’ge perspectieven
Vierde Abrams ziele feest.
Want, naar luid van ’s Heilands woorden,
Is hij toen verblijd geweest.
Ook de morgensterren juichten,
Als bij ’s aardrijks uchtendslond,
Toen Maria Hem ons baarde,
En Hem in de doeken wond,
Nederlegde in de kribbe,
Wijl geen herberg plaats Hem bood,
Profetie, dat eens de wereld
Ruw Hem straks Ook van zich stoot.
Herders zijn het eerst aanschouwers
Van Zijn komst in ’t vleesch geweest,
Wederkeerend tot hun kudden,
Met een blijden ducht’ren geest.
Ja, zij zongen hier op aarde
’t Eerste, dankb’re Kerstfeestlied,
Om hetgeen zij mochten hooren,
’t Wonder zien dat was geschied.
Laat ook van de harp uws harten
Ruischen gaan uw Kerstfeestzang,
Over ’t slagveld van de wereld,
Neigend naar den ondergang.
Laat van strak gespannen snaren,
Hoe de wereldstorm ook raast,
’t „Vrede op aarde!” luid opklinken,
Want des Konings zaak heeft haast.!
’s-Gravend.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1943
De Wekker | 4 Pagina's