De Dordtsche Synode. 13 Nov. 1618-28 Mei 1619. (5)
Het verblijf te Dordt.
Zoo was tegen November 1618 te Dordrecht een illuster gezelschap samengekomen. Mannen van naam uit geheel de gereformeerde kerkelijke wereld van het binnen- en het buitenland bereidden zich voor op de belangrijke taak, de rust in de kerken te herstellen en de schriftuurlijke leer in de betwiste punten klaar en helder te handhaven.
Ook voor de stad Dordrecht zelf was deze Synode, die binnen haar veste gastvrijheid vond, een grootsch gebeuren.
Alleen reeds het logies der afgevaardigden, die allen bij de burgerij onderdak vonden, had heel wat hoofdbrekens gekost. Bijzonder de buitenlanders die in Dordrecht zeer de aandacht trokken, roemden om strijd de gastvrijheid, die ze zoo ruim genoten. Meerderen klaagden echter over het ongezonde klimaat der stad, waardoor velen zware verkoudheden opliepen en dagen lang met soms hooge koortsen het bed moesten houden. Zoo keerde Dr. Hall een der Engelsche afgevaardigden reeds spoedig vrij eenstig ziek naar zijn land terug. Vooral ook de toch al niet sterke Praeses der Synode Johannes Bogerman, die „van den steen in de milt” geplaagd werd kon slecht tegen het vochtige klimaat. Hij werd soms zoo hevig door de jicht aangevallen, dat hij niet staande bidden of presideeren kon. Ja zelfs zijn enkelen gedurende de Synode-tijd te Dordrecht gestorven. Zoo Henricus van Hal, Burgemeester van Zutphen, Professor Bisterfeldius, Hofprediker en Superintendent te Siegen, een der Nassausche afgevaardigden, de Utrechtsche afgevaardigde Lambert de Canter en een jong Zwitschersch edelman Marcus Stapfer, die zijn schoone bergen nooit meer heeft gezien en zijn graf moest vinden in het koor van de Augustijner kerk te Dordt.
Wat de buitenlanders vooral te Dordrecht roemden was bet uitstekende ooft, de heerlijke visch en de fijne wijnen.
Tusschen allerlei drukke synodale besognes door maakten verschillenden af en toe een uitstapje. Een tweetal Engelsche afgevaardigden heeft daardoor nog een kouden nacht in het bolwerk moeten doorbrengen, daar ze na sluiting der poorten pas uit den Haag terugkeerden en ook zij niet binnen gelaten werden. Leelijker kwam nog een der Bazelsche afgevaardigden Dr. Wolfgang Mayer te pas toen hij op den terugweg naar Dordt schipbreuk leed onder IJselmonde, vanwaar hij de reis te voet over hooge dijken door taaie klei, waarin hij voortdurend uitgleed en viel, moest voortzetten.
Eenige afleiding in den langdurigen synodalen arbeid - er werden niet minder dan 180 zittingen gehouden - werd den heeren afgevaardigden nog bezorgd door de verschijning van een wonderlijke komeet, een opvallende staartster, die zeer veel beroering verwekte en tot allerlei profetieen aanleiding gaf.
Zoo ook de verschijning in Dordt van een profetes uit Denemarken geboortig. Ze kwam uit Engeland en meende door den Heiligen Geest gezonden te zijn om openlijk op de Synode te getuigen van de verkiezing, de bekeering der joden en het jongste gericht. Toen zij geen toegang tot de Synode verkreeg ging zij vele der afgevaardigden afzonderlijk bezoeken. Een gebeurtenis die ons herinnert aan een dergelijke verschijning tijdens de Synode onzer kerk in Zwolle in 1933. Ook daar vervoegde zich een „profeet” die tenslotte met geweld toegang tot de Synode trachtte te verkrijgen. Een vrij klein persoon in blauwe schipperstrui, waarop de roode Davidsster en de naam waarmee hij zich noemde Ebed Jahwe (Knecht des Heeren).
Over het algemeen word het verblijf te Dordt en de vriendschappelijke omgang ter Synode zoo zeer geprezen, dat toen op den 9en Mei 1619 de laatste zitting met de buitenlandsche afgevaardigden werd gehouden dezen ,niet zonder aandoening en tranen” afscheid namen.
de Opening.
Op den dag vóór de officieele opening der Synode kwamen de binnenlandsche afgevaardigden met de politieke gedelegeerden samen in een voorbereidend convent. Van dit convent werden de acta na de eerste zitting der Synode gelezen en vastgesteld. Verschillende zaken kwamen hier ter sprake zoaals de wijze van opening der Synode, de wijze van stemmen, de plaatsen die de verschillende afgevaardigden zouden innemen.
Vooral de kwestie van de rangorde der zitplaatsen schijnt een nogal teer punt geweest te zijn, dat langdurige besprekingen uitlokte. Ook de samenstelling van het moderamen werd onder de oogen gezien. De professoren zouden gaarne zien dat aan hun ambtgenoot Walaeus een plaats in het moderamen mogelijk gemaakt werd. Besloten werd echter om alleen uit de gewone afgevaardigden van de Nederlandsche kerken het moderamen saam te stellen, hetgeen kerkrechtelijk ook de meest juiste weg was, en voor het moderamen de buitenlanders en de hoogleeraren niet mee te laten stemmen. Voor bet overige werd aan de professoren en aan de buitenlandsche afgevaardigden een beslissende stem toegekend.
Den 12en November kregen alle afgevaardigden bericht, dat de volgende morgen de Synode geopend zou worden. Vooraf aanvangende des morgens acht uur, zouden een tweetal bidstonden plaats vinden om God Almachtig aan te roepen voor een „goet begin, gewenschten voortganck endel gelucksalige uijtcompste des aen te vangen Synodi”. Den anderen morgen vroeg togen dan ook al de afgevaardigden hetzij naar de Groote kerk waar de Dordtsche predikant Balthazar Lydius in het Nederlandsch, of naar de Augustijner kerk waar de Waalsche predikant Ds. Jeremias de Dours van Middelburg, ten dienste van de buitenlanders in het Fransch, voorging. Lydius sprak uit Handelingen 15. Een zeer groote schare woonde deze bidstonden bij. Na afloop te ongeveer 10 uur keerden al de buitenlanders naar hun gastheeren terug. Vandaar werden zij even later door afgevaardigden van al de nederlandsche provincieën (uit elke provincie een predtkant met een ouderling) in statigen gang naar het gebouw waar de Synode vergaderen zal „de Doelen geleid.
In de ruime beneden zaal vond de ontvangst plaats door Ds. Hommius van Leiden en Lydius van Dordt. Nadat Hommius de namen van al de binnenlandsche en buitenlandsche afgevaardigden heeft gelezen en allen door de politieke commissarissen welkom zijn geheeten, werden zij naar de hun aangewezen plaatsen geleid.
De vergaderzaal bood een deftige aanblik. Op de met groen overtrokken lessenaars waren inkt- en zandkokers aanwezig benevens papier en pennen. Tal van kandelaars eln drie groote kronen waren voor de avondverlichtlng aangebracht waarop kaarsen brandden. Twee ruime galerijen waren ingeruimd voor de toehoorders. Den geheelen dag brandde het haardvuur lustig onder de groote schouw, terwijl aan ieder Synodelid een stoof werd aangeboden. Vooral de Zwitsers spraken over de stoven hun niet geringe verbazing uit, die zij, fornuisjes van planken” noemden.
Ds. Lydius spreekt nu een korte rede uit herinnerend aan ‘t woord: „Die het harnas aangordt beroeme zich niet als die het heeft afgelegd” Dan gaat hij voor in ernstig gebed en smeekt om de omnisbare werking en leiding van Gods geest. Daarna verkrijgt Martinus Gregorius het woord die met een korte toespraak als voorzitter van de gedeputeerden der Staten Generaal de Synode opent.
Als na nazien van de geloofsbrieven aan al de afgevaardigden is zitting verleend, wordt de eerste zitting met dankgebed gesloten en gaan de buitenlandsche afgevaardigden weer onder hun geleide naar huis terug.
Deventer
I. de Bruijne
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 februari 1944
De Wekker | 4 Pagina's