Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tweeërlei heiligheid in Christus 7

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tweeërlei heiligheid in Christus 7

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De zaligheid onzer vroegstervende kinderen!
Ook hierover spreekt art. 17 van, de Dordtschp. leerregels hoofdstuk 1.
Is hier een oordeel der liefde?
Is hier de bedoeling, dat wij het er voor houden moeten, dat het zaad des verbonds, dat God in de kindsheid wegneemt, zalig is?
Of ligt hier een positieve grond der vertroosting voor alle godzalige ouders, die staan bij het stoffelijk overschot van hun lieveling?
Ook hier mogen wij o.i. niet van een oordeel der liefde spreken, dat immers altijd facultatief blijft, maar bedoelt de belijdenis een hechten grond te geven voor de verkiezing en zaligheid onzer kinderkens, die jong uit dit leven worden opgeroepen om voor God te verschijnen.
In de dagen, toen de Dordtsche leerregels werden opgesteld, waren het de Remonstranten, die den Gereformeerden voor de voeten wierpen, dat kinderen, die als kinderen des toorns werden gekwalificeerd, ook geen toekomst hadden, doch slechts doemelingen waren voor de hel en de eeuwige rampzaligheid. Tegenover deze taal der verwanhoping bij de graven onzer kinderkens, spraken nu onze Gereformeerde Kerken in haar belijdenis het klaar en onomwonden uit, dat geen twijfel het hart behoefde te beangstigen van die ouders, die weten, zielondervindelijk weten, wat zij hebben aan de rijke belofte: „Ik ben Uw God en Uw zaads God”. Vandaar, dat met zoo hoogen nadruk gewaagd wordt niet van „geloovige” maar van „godzalige” ouders, een spreekwijze, die in den regel bij de behandeling van het verbond der genade in onze belijdenis niet voorkomt. Ook in onze liturgie wordt meer gesproken over „geloovigen” dan over „godzaligen”. Denk b.v. aan het Avondsmaalsformulier, waar staat, dat de Heere deze spijze alleen voor zijn geloovigen verordend heeft en dat de doop bediend wordt aan de kleine kinderen der geloovigen.
Nu versta men echter goed, dat de godzaligheid der ouders nimmer de grond kan wezen voor de zaligheid der kinderen. Die grond kan enkel en alleen liggen in het verbond der genade. Daarom zijn er gereformeerde theologen geweest, die aanvaarden, dat alle kinderen des verbonds zonder onderscheid zalig werden, wanneer God ze in hun kindsheid wegneemt. Wie op dit punt Vader Brakel wel eens heeft gelezen weet, hoe ver deze zoo geliefde schrijver van den „Redelijken Godsdienst” gaat.
Brakel is hier zeer positief in zijn redeneering en gaat van het verbond der genade uit om te fundeeren de zaligheid van alle vroeg stervende kinderen des verbonds. Brakel vraagt: wie is er, die kinderkens jong stervende, durft buiten den hemel sluiten? En hij beroept zich dan op teksten: want derzulken is het koninkrijk der hemelen. In Hoofdstuk 39 van zijn boek „de Redelijke godsdienst” drukt hij zich zeer sterk uit en zegt: alle kinderkens der bondgenooten, ’t zij bekeerden of onbekeerden, ’t zij vóór of na het ontvangen des doops, in hun jonkheid stervende, moeten gehouden worden zalig te zijn uit kracht van het verbond Gods, in ’t welk zij geboren zijn, en alzoo te zijn kinderen des verbonds. Zijn de ouders onbekeerd en trouweloos in het verbond, dat is op hunne eigene rekening, de zoon zal niet dragen de misdaad des vaders.
Al zullen wij Brakel om dit breede standpunt niet verketteren, toch mogen wij nimmer vergeten, dat dit niet is de leer der Gereformeerde Kerken, die in haar belijdenisschriften nergens zulk een breed standpunt aanvaardt.
Dat alle vroegstervende kinderen des verbonds zalig zijn, moge als een stille verwachting leven in het hart van een die den God van rijke belofte, en die de rijke belofte van God als een oceaan van genade heeft leeren kennen, deze verwachting vindt geen directe uitspraak in de Gereformeerde belijdenis.
Het kenmerk toch van de Gereformeerde leer is haar handhaving van het stuk der uitverkiezing, en nu vindt het geen grond in de Schrift om te aanvaarden, dat alle vroeg stervende verbondskinderen ook uitverkoren kinderen zijn ter zaligheid. Al staat verbond der genade en uitverkiezing met elkaar in nauw verband, zij zijn toch ook van elkander onderscheiden. Het verbond der genade is veel breeder. Het handhaaft de geslachten, het omvat het natuurlijk zaad van Abraham. Daarom zou het stellig te ver gaan, als wij meenden, dat het verbond der genade reeds een waarborg voor onze eeuwige verkiezing ter zaligheid was. Dit lijkt mij het bezwaar, dat wij tegen een zienswijze, als die van Brakel kunnen inbrengen. Wanneer wij bijv. denken aan de eerste wereld, toen ongetwijfeld vele kinderen des verbonds, nog niet tot bewustheid van leven gekomen, in het oordeel Gods zijn ondergegaan, wanneer wij zien, hoe het de vergadering van Korach, Dathan en Abiram is gegaan, en wij toch hebben aan te nemen, dat in dien kring vele kinderen des verbonds waren, zoo moeten wij met alle omzichtigheid ons oordeel bepalen, wanneer het raakt de vroegstervende kinderen.
Wel hebben wij groote verwachting voor alle kinderen des verbonds, maar een positieve uitspraak kunnen wij niet doen, omdat God in Zijn Woord deze dingen niet ten volle voor ons heeft opgehelderd.
Maar in de Dordtsche leerregels wordt niet in dezen broeden zin gehandeld over dit teere punt, doch zeer voorzichtig wordt dit heiligdom betreden en spreken ze van „godzalige” ouders en van „hunne” kinderen.
Voorzichtigheid is hier echter een eerste eisch, omdat wij zoo spoedig geneigd zijn een grond te leggen, die geen „grond” is.
Godzaligheid is wel een rijke vrucht des Heiligen Geest, maar is geen grond ter zaligheid. Godzaligheid leert juist om elken grond in ons kwijt te worden en geen grond meer over te houden, dan die in God Drieëenig en in ,Zijn verbond is te vinden. Godzaligheid leert rampzaligheid het diepst en het pijnlijkst verstaan.
Daarom, zien godzalige ouders op zich zelf, zoo is er geen licht, dat schijnt. Zien zij op hun oefeningen der godzaligheid, dan is er dikwerf nog zooveel van hen zelf bij, ongemerkt en ongewild, inr het vleeschelijk verkocht zijn onder de zonden. Zien ze op hun zaad, dat God zoo vroeg van hen heeft weggenomen, zoo weten ze, dat ook dit zaad in zonde ontvangen en geboren is, ja der verdoemenis zelf onderworpen.
Nooit kan het hier als troostgrond worden: gij, godvreezende vader en godzalige moeder, gij behoeft niet te twijfelen, want gij zijt toch zulk een lief kind van God, gij hebt toch zulke lieve werkzaamheden met dit kind gehad.
Neen, zoo troost God zijn volk niet en nooit. Zoo troosten wij elkander, zoo willen wij onze eigen ziel wel aanspreken. Maar dat is niet Gods vertroosting. Als de Heere werkelijk troost, dan doet Hij dat nooit uit de standelijkheid van onze eigen zielservaring of zielsbevinding, maar dan troost God Zijn volk met Zich Zelf uit de bediening van het genadeverbond.
Hier komt tot klaarheid: hoewel mijn huis niet is bij God, nochtans heeft Hij mij een eeuwig verbond gemaakt.
Uit deze verbondsbetrekking worden godzalige ouders bediend, wanneer hun kindeke van hen wordt weggenomen. Hier is een wachten op den Heere, en een rusten in den God van al ons heil.
Zoo wordt beleefd: Ik ben Uw God en Uws zaads God.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1944

De Wekker | 8 Pagina's

Tweeërlei heiligheid in Christus 7

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1944

De Wekker | 8 Pagina's