De Amelekieten nakomelingen van Edom?
S. te E. vraagt of het juist is in de Amelekieten, die in Ex. 17 genoemd worden, nakomelingen van Edom te zien.
In de prediking wordt veelal op deze verwantschap sterken nadruk gelegd en er op gewezen, dat in de vijandschap van Amalek tegen Israël de oude haat van Ezau oplaait. Men wijst dan trekken van overeenkomst aan tusschen het optreden van Ezau en dat van Amalek. Zoo zou dan de familietrek te duidelijker uitkomen. Het is echter heel moeilijk om uit de Schrift verwantschap tusschen Ezau en Amelek aan te wijzen. Men wil dit afleiden uit het feit, dat wij in Gen. 36 : 12 en 16, onder de nakomelingen van Ezau, ook den naam Amelek aantreffen.
Nergens wordt echter nadrukkelijk gezegd, dat dit de stamvader is van het volk der Amelekieten. Het is best mogelijk dat hier gelijkheid van naam is zonder meer. Is dat het geval, dan valt heel deze treffende vergelijking.
Amelek wordt in Gen. 16 alleen genoemd als een kleinzoon van Ezau en een vorst van Edom. Op geen enkele wijze wordt er verband gelegd tusschen dezen Amelek en de latere Amelekieten.
Daar komt nog bij, dat er gegevens zijn, die ons doen vermoeden, dat de Amelekieten reeds bestonden vóórdat Ezau leefde. In Num. 24 : 20 noemt Bileam, de bekende waarzegger, Amelek „de eersteling der volken”. Denkelijk wil hij daarmee zeggen dat het een heel oud volk was, ouder dan Edom en Israël.
Ook schijnt het dat er aanwijzingen zijn, dat de Amelekieten reeds als kooplieden ter markt kwamen omstreeks 2300 v. Chr. in Babel.
Naar deze gegevens hebben we dus in de Amelekieten te doen met een volk dat tot de zwervers van het Oosten behoorde sinds overoude tijden.
In deze gedachte worden we versterkt door Genesis 14 : 7. Daar is reeds sprake van „het land der Amelekieten” in den tijd van Abraham.
Ook dus weer vóór Ezau.
Later schijnen de Amelekieten geen sterke eenheid meer gevormd te hebben. Dit was naar het oordeel Gods over hen. Immers om hun laffe aanval op het vermoeide Israël wordt de vloek Gods over hen uitgesproken en gezegd dat er van hen niets zal overblijven. Ex. 17 : 16 en Deut. 25 : 19.
De verbrokkeling schijnt reeds spoedig begonnen. We treffen de Amelekieten aan in gezelschap van anderen. Zoo een groep in Efraim. Richt. 12 : 15; in het leger van den Hoabiet Eglon, Richt. 3 : 12, 13; eveneens in het gezelschap van Midian, Richt. 6 : 3. Saul en David hebben in hoofdzaak een einde gemaakt aan hun bestaan.
Een overblijfsel ontkwam aan deze vernietiging. Deze laatste rest schijnt verband te hebben gezocht met de Edomieten (nakomelingen van Ezau).
Wij lezen tenminste, dat in de dagen van Hiskia dit laatste groepje werd gevonden in het gebied van Edom, n.l. het gebergte van Seïr. Daar vonden ze hun einde. 1 Kron. 4 : 42, 43.
Deze gegevens bieden dus een geheel ander beeld dan gewoonlijk gegeven wordt. Niet de aanvang van Amelek moet dan met Ezau in verband worden gebracht, maar zijn einde.
Dezelfde vraagt, of Luc. 16 : 9 ook aanwijzingen biedt voor de oplossing van het sociale vraagstuk. Dit woord vormt het slot van de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester, en wekt op vrienden te maken uit — d.i. door middel van — den onrechtvaardigen Mammon, opdat deze door ons verworven vrienden ons straks met vreugde zouden begroeten in de eeuwige tabernakelen.
M.i.z. liggen hier aanwijzingen voor de sociale houding van elk, die God vreest. Het aardsche bezit moge op zichzelf met veel onrechtvaardigheid besmet wezen, het kan niettemin dienstbaar gemaakt worden aan het eeuwige leven en zijn gemeenschap. De onrechtvaardigde rentmeester wordt daarin ten voorbeeld gezet. Hij woekert met de mogelijkheden, die onder zijn bereik vallen, hij benut zijn tijd. Dit is ook onze roeping ten aanzien van hetgeen waarover wij slechts rentmeester zijn en van welke post wij in een oogenblik kunnen worden ontslagen door den dood.
Wat wij hebben van het aardsche goed, moet derhalve dienstbaar gemaakt worden aan de toekomst. Mijn vrager klaagt, dat hij daarover nog nooit een preek gehoord heeft. Inderdaad worden deze en dergelijke stoffen onder ons niet veel behandeld. Toch mogen zij niet worden voorbij gegaan. Zij bieden rijke aanwijzing voor de practijk der godzaligheid.
’k Zou zeggen, laat mijn vrager z’n dominee eens vragen er over te preeken. En gaat de preekenserie „Uit de Levensbron” weer verschijnen, misschien dat iemand er wel eens een preek over geeft. Ik wil er tenminste eens over denken.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1945
De Wekker | 4 Pagina's