Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Theologische Schooldag.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Theologische Schooldag.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

In den namiddag trad op Ds. I. de Bruyne van Hilversum en boeide zijn gehoor door te spreken over:

Predik het Woord.
Wanneer ik met U op dezen Schooldag ga handelen over het U aangekondigde onderwerp „Predik het Woord” naar 1 Tim. 4:2, waar Paulus deze vermaning richt tot Timotheus, dan ontveins ik mij niet de moeilijkheid om in Uw midden over de prediking te handelen.
Is er wel één onderwerp, waarover de kerkgangers in ons vaderland in het algemeen en onze Chr. Geref. kerkgangers in het bijzonder liever praten, dan over den dominee en zijn preek?
Is er wel één werkstuk, onder hoeveel gebeden en verzuchtingen het ook tot stand is gekomen in de stilte van de studeerkamer, dat aan onbarmhartiger critiek wordt prijsgegeven dan……. de preek?
Nu eens valt ge onder den duimstok en is te lang of te kort, dan weer ligt ge in de weegschaal en is te zwaar of te licht bevonden.
Och, arme dominees, die naar den mond en den smaak van Jeruzalem zouden willen preken en het aile critische hoorders en hoorderessen naar den zin zou’en willen maken!
En toch wil ik in deze critische belangstelling een goede polsslag voelen kloppen en wel deze, dat de gemeente beseft en blijve beseffen, hoe de prediking een levensbelang voor Christus’ kerk is, hoe daarin klopt de hartslag van de gemeente des Heeren, hoe in en door de Woord-verkondiging Christus zich verheerlijkt in Zijn Kerk.
Is niet het geloof uit het gehoor en het gehoor door het gepredikte woord?
Gezien het grote belang van de prediking voor een gezonde functionering van het geestelijk leven in Christus’ kerk, wilde ik met U over dit onderwerp denken.
Immers we staan heden op onzen Schooldag. Er is grote dankbaarheid vandaag in ons hart, dat wij weer samen mogen komen om samen te bidden om en te danken voor den zegen, dat God ons schonk en deed behouden onze eigen opleiding voor Dienaren van het Goddelijk woord in onze aloude Chr. Geref. Kerk.
Daarbij komt, dat uit de moeilijke oorlogsjaren, door de zware worsteling der geesten heen, het vraagstuk van de kerk en haar boodschap in deze wereld sterk naar voren is getreden in de algemene belangstelling.
En niet het minst reikt die belangstelling van de verschillende zijden zich op de aloude Afgescheiden Kerk, die om der waarheid wil reeds zoveel strijd in wording en voortbestaan heeft moeten strijden.
In het huidige eenheidsstreven toch richt men, zowel van Synodaal Gereformeerde zijde als van de zijde der Vrijgemaakte Geref. Kerken èn vanuit de Herv. Kerk de volle aandacht op onze kerk, zoals zij zich openbaart naar buiten in prediking en belijdenis.
Tenslotte moge daarbij slechts aangeduid worden het accentverschil in onzen eigen kring, dat eerst kijken in tweeërlei richting, aan den enen kant naar de Gereformeerde Gemeenten, en aan den anderen kant naar de Geref. Kerken onderh. art. 31 K.O.
Deze midden-positie onzer kerk dringt ons vanuit liet al te lang gehuldigde negativisme tot klare positiviteit, opdat wij een eigen geluid laten horen in een schriftuurlijk bevindelijke prediking om naar Gods Woord in de lijn der Afscheiding te bewaren een prediking — naar de bekende uitdrukking —, die brengt een rijken Christus voor een arm zondaar.
Het is de rijke Pinksterzegen, dat de jeugdige N.T.-ische kerk uit haar beslotenheid van Paschen, weggeschoven achter goed gegrendelde deuren, uittreedt in de wereld, verkondigende de grote werken Gods.
Paulus acht dan ook de prediking een dusdanig levensbelang, dat hij de kerk ziet strijden onder eschatologische spanning,’ als hij den opbouw en den uitbouw van de gemeente Gods ziet voortgaan onder de belichting van den jongsten dag, dat hij Timotheus betuigt voor God: Predik het Woord.
Daarin ligt het wondere ambt en tevens de geweldige verantwoordelijkheid gegeven aan den prediker, van God geroepen, om vertolker, bedienaar te zijn van het Goddelijk Woord.
De prediker moet en mag naar de betekenis van dit woord niet anders zijn en willen zijn dan heraut.
De heraut, die den Koning zelf kent en ’s Konings boodschap overbrengt. Hij zal nimmer zichzelf op den voorgrond mogen plaatsen, ’t Gaat niet om zijn roem, zijn naam, zijn gaven, zijn volle kerken. Hij zal altijd terug moeten treden als heraut achter den komenden Koning.
Nimmer zal hij in het overbrengen van Gods boodschap eigenwijsheid (of dwaasheid) mogen uitstallen, maar met de volle inzet van zijn persoon en met het volle gebruik van al de hem geschonken gaven, zal hij moeten vertolken Gods Woord, en genadeboodschap van Zijn Zender aan zondaren.

Predik het Woord, zegt Paulus.
Zonder nu nader dit Woord-begrip te ontleden, moge vaststaan dat bij Paulus het begrip Woord Gods of Woord des Heeren altijd is de volle rijkdom van Gods Openbaring gegeven in Christus, die de Boodschapper en de Boodschap Zelf is.
Dat is de centrale inhoud van het spreken Gods in een verloren wereld, de inhoud der belofte, die God in Zijn Verbondsrelatie aan zondaren schenkt —wij predikers — zegt Paulus, maar één thema kennend — Jezus Christus en dien gekruist.
Er is ook onder den hemel geen andere naam gegeven, door welken wij moeten zalig worden.
Jezus Christus prediken, zoals Hij in het Verbond Gods als de centrale inhoud der belofte gegeven is in Oud- en Nw.-Testament.
Jezus Christus, zoals Hij is de vervulling der belofte Gods, zoals Hij tot ons komt in het gewaad der H. Schrift.
Jezus Christus, die het leven is voor Zijn Kerk, uit wiens volheid de Pinkstergroet al de schatten en gaven uitdeelt aan een wederhorig kroost.
Hem te prediken is de enige en verantwoordelijke taak van ’s Konings herauten.
Hiervoor zijn zonder twijfel de kerken van Gereformeerde belijders het ten volle eens.
Maar zijn we er dan? Is dan de geweldige taak volkomen vervuld, is dan de ere Gods gehandhaafd en het waarachtige heil van Christus kerk gediend, als wij den Christus voorstellen en zeggen, dat. nu de mensch, die zondaar is, in Hem geloven moei?
Of omgekeerd, dat wij den mensch in al zijn ellende, zonde en slechtheid voorstellen en zeggen, dat er nu ook nog mogelijkheid is in Christus om behouden te worden?
En nu zijn er gevaarlijke klippen, waarop wij zoo licht stranden.
De Kernvraag in de religie, waartoe allerlei vraagstukken te herleiden zijn, is de grote vraag vanl de verhouding, waarin de mensch staat tegenover God. De relatie van den mensch tot God en van God tot den mensch.
Het zondig antwoord op deze vraag is eens des menschen val geworden, waar de mensch als God wilde zijn, waardoor hij in zonde-opstand tegen God, zijn Schepper, zijn paradijs-heerlijkheid verloor en van God vervreemd midden in den dood ligt.
Het is dit zonde-beginsel, dat in alle geestesstromingen het menschelijk denken beheerscht en ten opzichte van den godsdienst immer weer de vraag stelt:
„Is God er om den mensch òf is de mensch er om| God?
Staat de mensch uiteindelijk in het centrum, of staat God in het glansrijk middelpunt?
Beweegt in de religie zich alles om de bevrediging van de religieuze gevoelens van den mensch, en is in het grote verlossingsplan van zondaren het hoogste doel der menschen zaligheid?
Of gaat het erom, dat God in een verloren wereld aan Zijn eer komt, en is de zaligheid van zondaren! slechts een sector — zij het dan een belangrijke! sector — uit den cirkel der eeuwigheid, waarin uit alle sferen van een verloste schepping, ja uit het gansch heelal zijn eeuwige lof zal worden bezongen?
Staat dus tenslotte in de prediking de mensch. wilt gij de wedergeboren, de verloste mensch in het middelpunt en moet dus de prediking zijn een uitbeelding van dien mensch in zijn ellende en zwarte verdoemdheid en door genade in zijn strijd en vreugde, zijn twijfel en smart, zijn genieting en zaligheid! die hij naar Gods eeuwig welbehagen in Christus om niet ontvangt.
Of staat in de prediking God, in Christus geopenbaard aan het kruis der verzoening in het centrum en gaat het in de prediking om de verkondiging van dàt genadegeheim Gods, die nu in en door het genadewerk in het zondaarshart Christus tot heerlijkheid brengt en zoo zichzelven verheerlijkt?
Moeten wij dus den christen prediken, zoals hij leeft uit Christus, met het gevaar, dat wij Gods Woord pasklaar maken aan het systeem van ’s menschen bevinding?
Of moeten wij Christus prediken, zoals Hij leeft triumpheert in den christen?
Het antwoord is dunkt mij èn naar de Schrift èn naar het leven van Gods Kerk duidelijk, want dàn zingt het hart zijn vreugdepsalmen, als het den Koning ziet in Zijn schoonheid. Echter dreigt hier nu nog een gevaar, dat wij relatie niet versubjectiveren, maar verobjectiveren nu de relatie van God tot ons, die de Verbonds-verhouding is, waaruit het genadewonder lichten straalt, en waarin de spanning tusschen Gods verkiezende liefde en ’s menschen verantwoordelijkheid met ons logisch denken ten volle willen omvatten en komen tot een filosofisch speculatief systeem, dat van God uit tracht te redeneren en heel het genade werk Gods pasklaar maakt voor het kind des verbonds,dat in wezen als erfgenaam geboren wordt en nu alleen zijn rijkdommen bewust moet worden en gaan genieten.
Een prediking, die den bodem van de verschrikkelijke zondewerkelijkheid onder den voet verliest; die verlammend werkt in valsche verzekerdheid òf valsche lijdelijkheid op het verantwoordelijkheidsbesef waarin God den zondaar laat.
Die niet meer verstaat de dreigende ernst van het, dat wij en onze kinderen in zonde ontvangen en geboren zijn, en deswege kinderen des toorns zijn zodat wij in het rijk Gods nimmermeer komen kunnen, tenzij wij van nieuws geboren worden.”

Een prediking, die eenzijdig benadrukt den Verbondszegen en niet spreekt van den Verbondsvloek die treft het Verbondskind, dat zich niet naar hare bekeert, waarin dan ook de eisch der eerste principieel bekering weinig meer beluisterd wordt.
Dit alles is niet naar Schrift en belijdenis.
Daarom zullen wij als Christ. Geref. Kerk er ernst mee moeten maken, onze prediking niet in allerlei spitsvondigheden en allegoriseringen, noch in dogmatisch rechtzinnige vertogen, maar die het rapport missen met het hart in al zijn strijd onder de kansel, te doen opgaan.
We zullen het kostbaar pand der Afscheiding trouw hebben te bewaren, zoodat in de gemeente onder den preekstoel èn de prediker erop, niet ander wenscht dan een schriftuurlijke en daarom bevindelijke Christusprediking.
Dat is de prediking van het evangelie des Kruize.
Verbondsmatige prediking, dat is belofte-prediking, die niet begint bij het geheim der wedergeboorte, maar de roeping Gods laat horen aan het zondaarshart, dat dood is door de zonden en de misdaden; aan het kind des Verbonds, dat leeft onder het rijke voorrecht van Gods verzegelde beloften maar ook onder den heiligen eisch van geloof bekering.
Onze prediking zij Christus prediking, maar dan van den levenden Christus. Het Kruis sta in bemiddelpunt, maar dan niet als een mooi, oud, christelijk symbool, waar humanist en christen wat mee sollen.
Maar het Kruis, dat scherpe demarcatielijnen trekt in deze wereld, scheidslijnen, die loopen dwars door de kerk in haar zichtbare openbaring, sprekend van leven en van dood.
Dat is het genadeheil in dien Christus, die het werk der verlossing vóór ons eenmaal volkomen volbracht heeft, maar die nu vanuit den troon des Vaders door Zijn Pinkstergeest zich bedient in het hart van Zijn volk.
Dan wordt de prediking schriftuurlijk bevindelijk, als het werk van den Heiligen Geest niet wordt veronachtzaamd, maar uit de volheid der Schrift midden in den strijd van zonde en genade, van twijfelzucht en geloofsjubel wordt gepredikt, hoe de verheerlijkte Christus Zijn drie-voudig ambt van Profeet, Priester en Koning door den Geest tot gelding brengt in het leven van Zijn Kerk, in ontdekking en vertroosting, in ontlediging en vervulling, in het sterven van den ouden mensch en het opstaan van den nieuwen mensch.
In zulk een prediking zal de mensch worden vernederd en God op ’t hoogst verheerlijkt.
Dat is het geluid dat vanuit den bloeitijd der Prediking tot ons komt.
En wanneer met het oog op den Preektrant der Afgescheidenen critiek wordt uitgeoefend op het onderscheidenlijk preken, als naar een bepaald systeem allerlei soorten worden aangesproken als onbekeerden, bekommerden, kleingelovigen, meer bevestigden enz., dan zijn wij het volkomen eens, dat hierin, als dit wordt een vaste rubricering, een gevaar schuilt.
Maar anderzijds, zij het op andere wijze gebracht, mogen wij dit bevindelijk toepasselijk element niet verwaarlozen als een schriftuurlijk kenmerk der Afgescheiden prediking.

De Heere doorwone daartoe in ruime mate onze kerk en haar dienaren met den Pinkstergeest en stelle onze Theologische School tot rijken zegen, opdat zoo Christus heerlijk worde in Zijn Kerk, die haar eenheid vinde alleen in Hem, wiens groten dag wij met groot verlangen verwachten, om ten volle te genieten de belofte Gods, in Jezus Christus, onzen Heer.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1946

De Wekker | 4 Pagina's

Onze Theologische Schooldag.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1946

De Wekker | 4 Pagina's