Vraag en antwoord
Het bidden door vrouwen en meisjes.
Een jonge Zr. vraagt of er op grond van 1 Cor. 14:34, 35 ook bezwaar gemaakt kan worden tegen het gebed dat vrouwen en meisjes in vergaderingen doen.
Tot recht verstand moeten we eerst even zien wat de Schrift op de aangehaalde plaats zegt.
Paulus wil daar dat de vrouwen in de gemeente zwijgen, zij moeten aan de mannen onderworpen zijn, daarom moeten ze thuis maar vragen aan de mannen wat ze weten willen, want het staat lelijk voor een vrouw, dat zij in de gemeente wil spreken.
Wat is hiermede nu bedoeld. Is hier een absoluut verbod voor de vrouw om op het gehele kerkelijke en geestelijke terrein den mond open te doen. Is hier absolute zwijgzaamheid geboden in elk opzicht?
Ik meen van neen.
Immers allereerst bedoelt de Apostel hier met gemeente de openbare samenkomst der gemeente. Daar moet de vrouw niet optreden. Dat zou in strijd zijn met de orde zoo als God die gegeven heeft en waarbij aan den man en niet aan de vrouw een leidende positie is gegeven.
Het is derhalve niet een absoluut spreekverbod maar een afwijzing van de lerende positie der vrouw.
Voor een geval maakt Paulus zelf een uitzondering. In het eerste gedeelte van 1 Cor. 14 maakt hij een uitzondering voor het z.g.n. charismatisch spreken en bidden door de vrouw. Dat was de wondere bezieling waarbij in bovennatuurlijke klanken gesproken werd onder invloed van den H. Geest. Dat hier geen absoluut verbod is voor de vrouw om op enigerlei wijze te spreken blijkt ook wel uit het feit, dat de Ap. op andere plaatsen den arbeid van verschillende vrouwen prijst, die veel tot bevordering van het Evangelie hebben gedaan.
Deze vrouwen zullen dat zeer zeker niet zwijgend hebben gedaan.
Indien men zich dan ook met een beroep op dit schriftwoord keert tegen al wat onze vrouwen en meisjes doen in hun verenigingsarbeid, dan moet dit beroep als ongegrond gelden.
Immers bij al dezen arbeid gaat het niet om het optreden in de vergaderde gemeente. Eveneens is het beroep op dit woord ongegrond als men meent dat hierbij aan de vrouw het recht ontzegd werd om voor te gaan in het gebed op verenigingen en vergaderingen.
Waarom zou de vrouw of het meisje, dat daar de leiding heeft, dat niet mogen doen? Mag zij haar stem niet opheffen tot God? Mag zij de behoeften van dien kring niet voor den Heere neerleggen ?
Zeker het ligt in den aard der vrouw niet op den voorgrond te treden. Zij zal altijd min of meer haar natuurlijke schroom moeten overwinnen om voor te gaan. Maar heeft de Heere niet beloofd, dat hij ook op dochters en dienstmaagden van Zijnen Geest wil uitgieten? Die Geest wil ook onze vrouwen en meisjes bekwamen. Gelukkig zij, als zij dien Geest voortdurend behoeven in Zijn werkingen. Dan kan er aan een vergadering, die zij leiden moeten, wel eens een gebed in het verborgene vooraf gaan.
Wanneer de vrouw met terzijdestelling van den man zich naar den voorgrond dringt, dan komt zij in strijd met de orde, die God stelde.
In vergadering waar mannen en vrouwen zijn zal het dan ook aanbeveling verdienen, dat bij den man de leiding berust.
Overigens geve de Heere ons veel bezielde leidsters, die vervuld met den Geest Gods vasten koers weten te geven aan het verenigingsleven van onze vrouwelijke jeugd.
Heeft men critiek op dezen arbeid — hij is niet smetteloos — het zij zoo, maar men misbruike daartoe dit schriftwoord niet.
Dit heeft een andere strekking dan men er hierbij aan wil geven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1946
De Wekker | 4 Pagina's