Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gericht en genade (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gericht en genade (3)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zal hunne afkeringen genezen, Ik zal ze vrijwillig liefhebben, want mijn toorn is van hen afgekeerd. Ik zal Israel zijn als de dauw, hij zal bloeien als de lelie, en hij zal zijn wortelen uitslaan als de Libanon. Hosea 14:5-6.

Als de dauw — als de lelie — als de Libanon.
Dat zijn drie heilsweldaden, die in Schriftuurlijke plastiek ons voor den geest roepen, wat de Kerk des Heeren alle eeuwen door aan haar volzalig bezit in den Drieënigen Verbonds-God heeft.
Als de dauw — dat is een volheid van zegen.
Als de lelie — dat is een rijkdom van schoonheid.
Als de Libanon — dat is een symbool van vastheid.
In deze brede schakering van beeldengroepering wordt ons in een veelheid van perspectieven geschilderd de Messiaszegen, zooals deze in de geboorte van Christus ons is bereid.
Wat wij straks in Bethlehems kribbe groeten en aanbidden is tot ons neergedaald als de dauw.
Laat deze beeldspraak der Schrift ons niet ontgaan in al haar fijnheid en teerheid van tekening.
Gij kent het woord .van Elia, den Thisbiet: „Indien er dauw noch regen zal zijn, tenzij dan naar mijn woord.”
Geen regen — het was al erg voor een land als Kanaan, maar geen dauw, dat is het allerergste. Dat was voor Israël gelijk staande met de nadering van den hongersnood. Geen dauw, dan schroeit alles weg onder de verzengende stralen der zon, en brandt het verdorringsproces over Israels landouwen.
Geen dauw — dat is een gemeente, die zich wel naar Christus noemt, maar die den Christus zelf niet kent of miskent. Dat is de Kerk, die wel veel reclame maakt door en met haar openheid naar de wereld, maar die dor en dodig is voor den levenden Christus Zelf en voor Zijn Woord.
Zie, er verrijst in dit ogenblik voor mij een schrikbeeld. De Kerk van Christus en dan — zonder dauw, d.i. zonder frischheid, zonder kracht, zonder vrucht, zonder den klank van het blij getuigen: komt, luistert toe, allen, gij die God vreest, en ik zal vertellen, wat de Heere aan mijn ziel gedaan heeft. Arme, kale, eentonige akker!
Zonder dauw — ja dan wordt er nog wel uit den Bijbel gelezen, maar men wordt er niet door ontdekt en getroost. Gods Woord is in zulk een kring noch een tweesnijdend zwaard, noch een helende balsem. Het Woord Gods kennen wij dan wel, maar het kent ons niet.
Zonder dauw — het is alles klank zonder kracht, starre afgemeten rechtzinnigheid zonder innerlijke bewogenheid, waaruit een ziel schreit tot God.
Als de dauw — het is daar, als onze ziel den Karmel gaat bestijgen, waar wij met Elia bidden tot zevenmaal en waar wij letten op het wolkje als eens mans hand, dat in ons verschrompeld en verstard hart nieuw leven laat op ritselen.
De dauw werkt zo zachtkens. Het gaat zoo geruischloos.
Is niet de komst van Christus in de wereld als de dauw? Geen drukte in Jeruzalem, geen feesten in de paleizen, geen geruchtmakende boden wijd en zijd, maar in alle stilte daalt het heil van den hemel en wordt in Bethlehems kribbe neergelegd.
En gelijk het gaat bij de geboorte van Christus voor ons, zoo gaat het ook bij de geboorte van Christus in ons.
De dauw werkt zoo zachtkens en slaat niets over in den hof. Hij spreidt zich over den sterken eik en het machtige woud, maar evenzeer over de zwakste planten en tederste spruitjes. Alles ervaart zijn verkwikkende werking.
Zo is het met de genade Gods in Christus. Zeker, deze kan ons zoo machtig aangrijpen, kan een gevoel van gericht en van toorn in ons.oproepen, en toch is deze genade altijd als de dauw, d.w.z. het leven barend, het leven sterkend, vertroostend en helend de wonde der ziel.
Gelijk de dauw het verstorven leven opwekt, zoo gaat het ook, als Christus weer Zijn aangezicht Iaat lichten en Zijn gerechtigheid laat functioneren in en door ons zieldoorleven. Het leven wordt opgewekt in de verstorven zondaarsziel, en Maria stamelt in onbegrepen blijdschap haar „Rabouni”, en Zacharias zijn tong wordt losgemaakt en de ouden van dagen kennen een Ienteweelde, die hen aan het eertijds van de eerste liefde herinnert.
O, wie in den adventstijd neerzit troosteloos en hopeloos en misschien wel biddeloos, dat hij of zij opzie naar den hemel. En gelijk de akker zich sprakeloos en toch weer welsprekend uitstrekt onder den hemel, wachtend op Gods wenk, Die de dauw oproept door de wondere krachten, die Hij in Zijn schepping heeft gelegd, zoo strekke ons ziele leven zich uit voor het oog des Heeren, en uit de baarmoeder van Gods eeuwige liefde zal ook hier de dauw uwer jeugd en uwer opleving zijn.
Als de lelie! Wat rijkdom van schoonheid is hier!
Bloeien als de lelie.
Bloeien — dat is nooit de gemaakte lelie, dat is niet het machinale, niet het menschelijk vernuft, niet het systeem van de bevinding.
Bloeien — dat is geen kunst van menschen, dat is dynamische doorwerking uit den Heiligen Geest, opdat Christus een gestalte in ons verlangen zal.
Bloeien — dat is leven van binnen uit, dat is hartewerk in harteneiging naar den Heere en Zijn sterkte.
Schoon is de lelie, want Salomo in al zijn heerlijkheid is niet bekleed geweest als één dezer. En toch de lelie zelf weet niet, hoe schoon zij is. Zij staat in al haar stilheid en schoonheid te pralen.
Dat is juist het beeld van het echte werk Gods. De tederste kinderen Gods, de diepst ingeleide en ingewijde van Gods vromen zien zich zelf niet. Zij groeien en bloeien zonder enige zelfverheffing en wandelen in stille, heilige vreze den tijd hunner inwoning.
Met ootmoed bekleed, willen zij prijken in den hof van beneden om als de blanke lelie met het gouden hart Gods deugden te roemen, en zich zelf te vergeten, als er maar EEN groot is en groot blijft.
Er zijn meer distel en dan lelies in de kerk des Heeren op aarde. Er is meer prikkelbaarheid dan zelfverloochening, meer zich zelf zoeken dan het heil van Sion!
Waar blijven de lelies, die haar geuren wijd en zijd verspreiden, en het gansche land vervullen met haar welriekende reuk?
Arme kerk in het heden, die in haar verdeeldheid en verscheurdheid ons als de distel wondt, maar die zoo weinig van die liefdegeur laat vloeien, die elk Uw wederliefde noopt.
Waar is nog de levensfrischheid en levensvrijheid en levensblijheid, die in Christus'is en die den akker van ’s Heeren kerk dat rijke aanzien geeft, waardoor de woestijn bloeit als de lelie, en de wildernis wordt als een hof des Heeren ?
“Vieren wij daarom niet onzen adventstijd, dat er weer opgericht zullen worden trage handen en slappe knieën, en stugge dorre harten weer eens oplaaien mochten in heilige vreugde van het uitziend verlangen naar Hem, Die in Bethlehems kribbe de zaligheid Gods ons brengt?
Er zijn er, die met al hun zwaarheid nog niet getipt hebben aan deze levensritselen, die grote woorden uitstallen, maar van den dauw der vernieuwing is niets te merken, en de schoonheid der olie is verre, verre te zoeken. Arm christendom, — het moge dan gereformeerd, of oud gereformeerd of christelijk gereformeerd genoemd worden, maar waarvan wij alleen kunnen zeggen, dat er alles kan zijn, behalve gereformeerd, d.i. vernieuwd, herboren uit den Heere Jezus Christus door den heiligen Geest.
Als de lelie!
O, wanneer alle lieflijkheid en schoonheid, alle gerechtigheid en heerlijkheid van Christus over ons neerdauwt, wanneer het oog des Heeren ons in Christus aanziet, geen lelie kan schoner pralen, dan dat Christus’ bruid zonder vlek en zonder rimpel naar het Koninklijke hof wordt heengeleid.
Immers in Christus staat onze gerechtigheid, als hadden wij nooit zonde gekend noch gedaan.
Is het wonder, dat het symbool der vastheid het sluitstuk van dit schriftwoord wordt: hij zal zijn wortelen uitslaan als de Libanon?
Al woelt en buldert de orkaan over de flanken van den Libanon, al slaat de bliksem over zijn kruin, de berg staat er niet minder vast om.
Wat een tegenstelling — de lelie — een zwakke schoonheid — en de Libanon — een muurvaste heerlijkheid. De lelie — zij moge heerlijk bloeien en schitteren in kleurenpracht, maar zij is krachteloos en teer. De Libanon — hij is de massieviteit, die de eeuwen verduurt, en onbewogen eiken strijd der elementen weerstaat.
Zo is Gods kind!
Het is krachteloos en teer, maar het is ook sterk en onoverwinbaar!
Als wij ons zelf kwijt worden, en wij de grondvesten van het eeuwig welbehagen des Heeren vinden, als wij het eeuwig zoutverbond kennen, dan kunnen alle machten van wereld en satan de kerk niet rukken uit de getrouwen handen van den Koning, ons van Israels God gegeven.
Ja, daar moeten „wortelen” zijn, die onuitroeibaar vasthouden in den eeuwigen en zoo rijken bodem van Gods Vrederaad.
Dan kunnen de stormen losbreken en zij zullen losbreken, dan kunnen golven beuken en zij zullen beuken — wat nood — de wortelen raken zij niet. Ons leven is met Christus verborgen in God.

Het zij de blijdschap van ons Advent, en het zij de vreugde van ons kerstfeest.

A.(Apeldoorn).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 1946

De Wekker | 4 Pagina's

Gericht en genade (3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 1946

De Wekker | 4 Pagina's