Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lenteschoon na wintertijd I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lenteschoon na wintertijd I

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want zie, de winter is voorbij, de plasregen is over, hij is overgegaan. De bloemen worden gezien op het land, de zangtijd genaakt, de stem der tortelduif wordt gehoord in ons land. Hooglied 2: 11-12

Het Hooglied — zoo heeft Luther het genoemd, en zoo staat het ook aangegeven in onzen Bijbel.
Het boek zelf dient zich aan als „het lied der liederen, hetwelk is van Salomo”. Vooral op dat het lied wordt hier de nadruk gelegd.
Gelijk wij spreken van „hemel der hemelen” of van „knecht der knechten” of van „ijdelheid der ijdelheden” om daardoor de hoogste graad der voortreffelijkheid of der nietigheid uit te drukken, zoo is het hier bij dit Bijbel-boek, Hier hebben wij het heerlijkste lied onder de liederen van Salomo, zoo wil de titel ons zeggen. Luther heeft het wel kort en treffend gezegd door te spreken van het „Hooglied”. Inderdaad, het is een lied, dat ons meeneemt naar de hoogte en dat alleen op de hoogte der heilige aanbidding geleerd wordt.
Men heeft het hooglied genoemd een Oostersch minnelied. Stellig het is een minnelied, maar dan van het hoogste karaat, waarbij de ijdele hartstocht niet kan halen en waarbij de speling der vleeschelijke begeerlijkheden in het niet verdwijnt. Zeker, ik weet wel, daar zijn van die erotomatisch gedegenereerden, die in de overprikkeling van hun bloedgistingen hier niet anders kunnen vinden, dan wat de zinnedrift opgeeft. Er zijn zelfs predikers, die te veel vergeten, dat de plastiek der Heilige Schrift er niet is om de spelingen van het geslachtelijk leven op te roepen, maar dat wij met deze plastiek der Schrift staan op het terrein der bijzondere genade, dat wij hier hebben den wortel van geestelijk zieleleven.
Wie dit voorbij ziet, benadert nooit dit Lied der liederen.
De Schrift is niet een bloot product van menschelijk leven, zij is zelfs niet een product van geestelijk leven. Wij hebben in den Bijbel geen geloofs-historie, maar Christus-historie, Openbarings-historie.
Juist daarom is de Schrift heilige Schrift, wijl zij ontsluiting is van den Christus Gods, die naar het vleesch wel uit Israël is, maar die geestelijk, niet uit Israël, maar van boven is.
Daarheen wijst ons dit Hooglied; daaraan herinnert zijn geestelijke inhoud; daarom is het een boek, dat behoort in de rij van de Bijbelboeken, want het ontsluiert mede de geestelijke waarde van den Christus Gods.
Men behoeft heusch de Schrift niet te vergeestelijken, of te allegoriseren.
Zij is geestelijk genoeg naar haar eigen waarde, voor wie het inzicht der Schrift heeft verstaan, en de plaats van den Christus in de geschiedenis dezer Godsopenbaring heeft gevonden. De Schrijvers van den Bijbel zijn slechts gouden kandelaren, waarop de Heilige Geest dit licht van den Christus Gods heeft ontstoken en als deze kandelaren gedragen worden in den tempel des Heeren op aarde zal de kerk in dit licht het licht aanschouwen.
Deze opmerkingen mogen wel voorafgaan, wanneer wij de geestelijke factor van dit Bijbelboek zoeken op te speuren.
Hier is niets te allegoriseeren, hier is niets te theoretiseeren, hier is alles te realiseeren in de volle klaarheid van het geestelijk leven, dat ook de diepe kern van dit schoone Bijbelboek blijft.
Ik heb den tijd in mijn leven gekend, dat ik, als Dienaar des Woords, met de grootste schuchterheid vervuld was om een tekst uit het Hooglied te behandelen.
Ik kan mij steeds verbazen, als ik hoor van jonge predikanten, die zoo gemakkelijk kunnen grijpen naar dit boek. Zeker, heel de Schrift is een heiligdom, maar in het Hooglied treed ik in het heilige der heiligen, het heiligdom der liefde, die alle verstand te boven gaat, en die toch een zieleweelde heeft en geeft, waarbij niets ter wereld kan vergeleken worden.
Maar laat ik ophouden, want ik voel, dat het grootste vraagstuk mij grijpt, dat de diepte der Heilige Schrift raakt.
Ook hier in dit woord van het Hooglied hebben wij de sprake en de tinteling der eeuwige Godsgedachten, en der Godsbemoeienis, die Hij uitbeeldt in al Zijn werken. Hierom verstaan wij te beter, dat de Heere Jezus Zijn prediking en Zijn onderwijs liet dragen door de beelden, die Hij in de natuur vond. Wanneer de Heiland dit deed, zoo sloot Hij zich aan, bij hetgeen de Schriften des Ouden Verbonds en ook dit woord uit het Hooglied ons te zien geven.
Niet alleen naar den inhoud, maar ook zelfs naar den vorm van Jezus’ prediking de vervulling der profeten, en kon ook hieruit blijken, dat de Christus was de hoogste profeet en leeraar.
De Schrift is niet afkeerig van het beeld. Is integendeel vol treffende beeldspraak, en wil ons menschen te hulp komen, wijl wij zoo dikwerf koud en afgestompt zijn voor Gods waarheid.
Zoo zien wij ook in het Hooglied en tevens in dit woord een getuigenis, een teekening, die tintelt van geestesleven, waarin schittert de opbloei van het ontwakend lenteschoon.
Wat is de Heilige Geest toch een Kunstenaar, die niet alleen de stad van boven heeft geplaveid en versierd, maar die ook op aarde de schoonste beelden kiest om de roering des levens en de ademtochten der ziel te beeldhouwen niet in een hard stuk marmer, maar in het teedere leven der schepping. De winter — de plasregen — de bloemen — de zangtijd — de tortelduif — het is alles een opstapeling van rijke uitbeelding, zooals de Heilige Schrift dit op zoo menige bladzijde kent, als zij de weelde des geestelijken levens ons voor oogen roepen wil.
Wanneer wij thans de lenteschoonheid zien naderen — hoe zal ons oog dan bekoord worden door die overstelpende veelheid van ontwakend en kleurrijk leven, waaraan deze schepping zoo rijk is!
Welk een kaleidoscoop is toch de schepping, als wij haar zien mogen bij het licht van Gods Woord. Hoe kunnen er toch nog menschen zijn, die het geestelijk leven willen wringen en dringen in een keurslijf van afgemeten termen, van afgeronde begrippen, alsof daar het heiligdom des levens in bestaat!
Wie goed in Gods schepping heeft rondgekeken, is voor goed genezen van al deze kleinzieligheid, die niets heeft van dat gevarieerd leven, waaraan de natuur zoo rijk is. Het is alles uit denzelfden Geest, maar het is alles niet naar dezelfde maatstaf en naar deze zelfde schoonheid. De bloem is wat anders dan de eik, en de plasregen wat anders dan de malsche druppel. De tortelduif wat anders dan de koningsarend. Maar waarin zij ook van elkander verschillen, zij zijn elk voor zich de uitbeelding van dat zoo rijke en veelzijdige leven, dat ook in den hof van Gods kerk moet worden aanschouwd, om elk op zijn plaats te leeren wat het is: wassen en toenemen in de genade en kennis van onzen Heere Jezus Christus. Zoo zal, gelijk hier in dit woord van het Hooglied, al meer verstaan worden, dat de schepping een sprake moet worden van ons innerlijk leven.
In de schepping ligt een transparant voor onze zielsrealiteiten. Dat heeft de zanger van dit schoone lied des Bijbels verstaan.
Hier is een bewogenheid des innerlijken levens, waaruit het duidelijk wordt, dat deze dichter-koning het niet te doen was om natuurverheerlijking zonder meer. Integendeel — wie hier goed kan lezen en luisteren, zal vinden, dat het in zijn diepste diep hier gaat om de zieleweelde van een kind van God.
De rijkste accoordklanken en de hoogste tonatie zijn geen natuurbeelding, maar opleving uit een zielezoeking, die alleen bevredigd kan en zal worden, als de blijdschap der zielsgenieting haar vervulling zal vinden.
Of leest gij dat niet in de voorafgaande strophen van dit wondere lied zoo vol bewogenheid gezongen? Lees eens vers 8 „Dat is de stem mijns liefste.”
Wat luistert en wat hoort de liefde toch scherp! Liefde is het onuitroeibaar wortelleven van al Gods kinderen. Ze kunnen in alles bestreden worden. Zij kunnen in donker zielsgemis rondtasten. Zij kunnen als Petrus verloochenen, maar zij kunnen niet ophouden lief te hebben. Inderdaad liefde vergaat nimmermeer!
Als liefde het woord neemt, dan is zij altijd welsprekend. Ge kunt dit hier in dit lied der liefde beluisteren. Liefde wil niet alleen zijn! Zij wil zich baden in de oceaanvolheid eener wederliefde, die in haar mateloos diep de ongeëvenaarde vreugde eener onuitsprekelijke zielsgenieting geeft.
Dat is lenteschoonheid na soms pijnlijke en smartelijke winterkoude.
Hier wordt de stem der liefde gehoord, en wij lezen: „mijn liefste antwoordt en zegt tot mij: sta op, mijn vriendin, mijn schoone en kom”.
Hier is het geheim van twee harten, waarvan de Schrift ons getuigt: wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.
Hier vinden wij de uitbeelding eener lenteschoonheid, die het deel van Gods vromen zal zijn, zoodra de Christus weer zijn stemgetoover der liefde ons laat hooren en Hij als de hemelsche Bruidegom zijn Bruidkerk bezoekt. Is dat niet gezien nà de opstanding, toen de Heere zoo dikwerf in het midden zijner discipelen verscheen, en lentegeuren en levensweelde over het levensveld der discipelen uitstroomden?
Inderdaad, de opstandingstijd is die van de lente des levens, waarin de volle levensvreugde weer huppelt in het midden der discipelen, die zoo bang en zoo droef in den winternacht der vereenzaming zaten neergedoken.
Zoo is de opstanding van Christus het lentelied in donkere tijden. De opstanding van Christus is het Hooglied, het lied der liederen, de kracht van onze kracht, het leven van ons leven. Hier dauwt tot ons neer eeuwige gerechtigheid en eeuwig leven!
Wat is Salomo in al zijn heerlijkheid en Sulamith in al haar verwachting vergeleken bij de blijdschap der hoop van een, die in den Meerdere dan Salomo zijn levensinhoud en levenstoekomst heeft mogen vinden?
Laat alleen het zielsverlangen van Sulamith een weerspiegeling in ons wakker roepen en de bede zal ons niet vreemd zijn: zet mij als een zegel op uw hart, als een zegel op Uw arm.
Of met de Emmausgangers: Heere blijf bij ons, want het is tegen den avond, en de dag is gedaald.

A.(Apeldoorn), S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1947

De Wekker | 4 Pagina's

Lenteschoon na wintertijd I

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1947

De Wekker | 4 Pagina's