Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pastorale brieven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pastorale brieven.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste Vriend!
Eer we verder gaan met over de kenmerken der waarachtige bekeering u iets te melden willen we eerst nog een apart punt ter sprake brengen n.l. wat aangaat den eisch der bekeering Eischt God de bekeering? Wordt die eisch tot iedereen gericht? Is het precies hetzelfde, of die eisch komt tot een begenadigd, òf tot een onbegenadigd mensch? Is hier eisch precies hetzelfde als vermaning tot bekeering?
Dat zijn vragen waaromtrent allerlei verwarring van denkbeelden blijkt te bestaan. Ik wil trachten enkele verhelderende gedachten hierover ten beste te geven.
Om te beginnen is bekeering iets, hetwelk uit den aard der zaak niet bekend is in den staat der rechtheid. Daar is wel de eisch van gehoorzaamheid aan God. En deze blijft. Men onderscheide dan ook ten deze tusschen bekeering en gehoorzaamheid op zichzelf. God dienen en vreezen behoort tot het rechte ware leven van den mensch. Dat is altijd zijn roeping en plicht. De Heere is waard gediend en gevreesd te worden; daar heeft Hij absoluut recht op. Zijn zeggenschap moet altijd erkend en beantwoord worden. Vóór den val was de mensch in staat, om aan dien eisch van gehoorzamen te beantwoorden. Nà den val is de mensch in zulk een doodelijke en Gode vijandige onmacht neergestort, dat hij dien eisch niet meer kan volbrengen. Maar dat ontslaat den mensch daarom niet van diens roeping en plicht. Ja, met eerbied gezegd, het ontslaat zelfs God niet om dien eisch te blijven stellen.
God is aan de volmaaktheid van zijn heilig absoluut Wezen gehouden en gebonden om ondanks den val gehoorzaamheid te blijven eischen. Maar dat is iets anders dan bekeering als zoodanig; gehoorzaamheid is een begrip, dat onafhankelijk is van gevallen of niet gevallen zijn. De val m.a.w. ontslaat ons niet van onzen plicht. Maar bekeering onderstelt, dat we van God zijn afgevallen.
Dat we nu ondanks onzen diepen val toch hooren van bekeering is, strikt genomen, diep doorgeredeneerd, in den wortel der zaak een zaak van genade.
D w.z, als er geen genade bestond, als er geen sfeer van genade was gegeven, zou er zelfs van de mogelijkheid van bekeering geen sprake kunnen zijn. Van daar dat men zeggen kan: wij moeten, maar ook wij mogen ons bekeeren.
Bekeering is strikt genomen iets, dat niet uit de sfeer van het werkverbond, maar uit die van het genadeverbond herkomstig is. God eischt nooit wat wij niet doen kunnen. Zijn wet onderhouden kunnen wij niet nu we gevallen zijn; maar God schiep den mensch zóó, dat hij dat doen kon; maar we hebben onszelf in onzen diepen val van die gave beroofd.
Dit kan men echter op deze wijze niet zeggen van de bekeering. Tenzij dat men van de gedachte uitgaat, dat de gevallen mensch desniettemin toch nog eenig vermogen in zich heeft overgehouden, om zich te bekeeren. In zulk geval zou men wel kunnen spreken van den eisch der bekeering buiten de sfeer van het genadeverbond om. Maar dan waren we daarmede op de lijn van Rome, Pelagianisme en Remonstrantisme gekomen.
Men houde dit goed voor oogen.
Strikt genomen en logisch doorgeredeneerd is er van zulk een eisch der bekeering dan ook alleen maar sprake mogelijk, als we uitgaan van een sfeer der genade. Men zou kunnen zeggen, maar God heeft er toch recht op, dat, als we van Hem zijn afgevallen en we de zonde dienen, we dan toch deze booze wegen verlaten.
Volkomen waar. Maar dan hebbe men te bedenken, dat de eisch tot bekeering, in dezen zin verstaan, ons moet leeren, dat we ons niet bekeeren kunnen, opdat middellijker wijze de bede worde geboren (wat ook al genade is): Heere bekeer Gij mij. Van een doode te eischen, dat hij wandelt is een eisch die zonder meer onuitvoerbaar is. De eisch tot bekeering n.l, als een eisch tot effect, (daadwerkelijke vrucht) is een eisch zonder zin. Deze eisch kan alleen geldigheid ontvangen in de sfeer van de genadebedeeling. Er moet genade zijn, om ons te kunnen bekeeren. Als er werkelijk bekeering plaats vindt, dan is er m.a.w. (objectief beschouwd) reeds genade aanwezig; genade n.l. van ons in staat te stellen òm zich te bekeeren.
We moeten nu tweeërlei wèl onderscheiden. Vooreerst: de Heere roept den onbekeerden zondaar wel terdege tot bekeering. Maar dat niet als een eisch op ééne lijn staande met den eisch tot gehoorzaamheid aan de wet. Een dergelijke wettische eisch te stellen past in de sfeer van het Pelagianisme, niet van de Schriftuurlijke openbaring.
Maar wel (anderzijds) bedenke men hier, dat de Heere ons begenadigen wil; en daartoe behoort ook de bekeering.
En nu komt (genade bediening al vóóronderstellend) de eisch tot bekeering, als een middel waardoor God de bekeering gaat uitwerken. En wel zoo; dat de onbekeerde mensch deze eisch ontvangt en door de toepassing des Heiligen Geestes zoo ter harte neemt, dat hij zijn onbekeerdheid als ook zijn onbekeerlijkheid uit zich zelf zóó gewaar wordt, dat hij gaat zien, eer kan ik de sterren van den hemel plukken, dan dit volbrengen; en hij alzoo weder door Geestes werking ontdekt op dit punt aan zijn principale onmacht gaat roepen om bekeering. Zoo begint de bekeering met onderwerpelijk goed onbekeerd te worden.
Nu verder. In het Verbond der genade zelf vinden we wel terdege den eisch tot bekeering. Hoe nu? In dit verband is sprake van belofte en eisch. De Heere belooft genade en het eeuwige leven; en eischt geloof en bekeering.
Altegaar zaken die vóór den val, in den staat der rechtheid, en in de sfeer van het werkverbond onbekend en zinloos zijn. Hier, denk het helder en diep door, staan we in een gansch nieuwe bijzondere, alleen door God uitgedachte en geopenbaarde sfeer. Hier is alles éénzijdig in den zin, dat hier de Heere God zelf een gansch nieuwen weg tot heil en zaligheid openbaart.
Deze eisch in het genadeverbond worde nu echter niet opgevat als een conditie, een voorwaarde waarvan aan Gods zijde de uitvoering afhankelijk zou zijn. Wat hier de Heere eischt, is tevens al door Hem beloofd en wordt alleen uit zijne kracht door zijn bediening volvoerd. Hier spreke men de echt Reformatorische taal van het sola gratia (alleen genade): daaronder verstond de Reformatie dat God is de alles-werkende en ook de alléén-werkende oorzaak. Het fijne cardinale punt van verschil met Rome, Door zoo weinigen goed verstaan en doorgedacht. Wel zeker ook Rome leert, dat God de alleswerkende is; dan zegt Rome eveneens: alles uit genade; maar Rome leert tevens de coöperatie; wat is dat? Wel dat God wel alles werkt, maar dat Hij in de genade niet alleen werkt, dat hij de mensch (coöperatie) als medewerker er in heeft opgenomen.
O, denk deze dingen toch diep door, vooral gij predikers over den catechismus. Ik vrees, dat velen niet genoeg geschoold zijn. Studeeren, studeeren hoor! Hard blokken in het zweet uws pastoralen aanschijns, Genoeg. Ik zou te ver afdwalen.
Als men vervolgens nu maar versta, dat de omhelzing der belofte in orde van zaken aan den eisch dezer nieuwe gehoorzaamheid vóóraf ga.
Allen nu die voorwerpelijk onder de bedeeling en bediening van dat genadeverbond leven, wij en onze kunderen dus, ontvangen deze beloften, en staan onder dezen eisch: wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht. Om nu echter onderwerpelijk deze belofte noodzakelijk en dierbaar te leeren achten, en evenzeer om dezen eisch op te volgen, moet er vooraf een omzetting des harten plaats vinden. Een onwedergeboren „bondeling” heeft geen deel aan het bezit dezer goederen; maar gaat verloren in en met verachting en verwerping van dit verbond.
De eisch nu in het genadeverbond, de godzaligheid, ten opzichte van hen die ook onderwerpelijk in dit verbond zijn ingegaan, dus Gods volk, is aldus op te vatten; zij hebben n.l. deze deelachtig geworden belofte van vergeving etc, nu te beantwoorden in een godzalig leven. En nu komt deze eisch bepaaldelijk tot hen, als tot het nieuwe leven. Dit nieuwe leven toch is in de kern der zaak wèl in staat, om de nieuwe gehoorzaamheid te beoefenen, maar ook hier nu werkt de Heere het effect uit middellijk; door het aandringen van den eisch.
Beste vriend, denk al deze dingen eer ge mij antwoordt diep en grondig door.
Tot de volgende maal D.V.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen,
Uw U toegen. Vr. en Br.,
G. Wisse
 

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1947

De Wekker | 4 Pagina's

Pastorale brieven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1947

De Wekker | 4 Pagina's