Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De schoonste naam (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De schoonste naam (V)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Barnabas ging uit naar Tarsen om Saulus te zoeken, en als hij hem gevonden had, bracht hij hem te Antiochië. En dat de discipelen het eerst te Antiochië Christenen genaamd werden. Handel. 11:25 en 26B. Maar waarom wordt gij een Christen genaamd? Vr. 32 Cat.

Saulus…. Christen!
Wat een naam voor dezen held in het Koninkrijk Gods.
Hij heeft ongetwijfeld den dag gezegend, toen in Antiochië deze krans werd neergelegd aan de poort der gemeente.
Het kan zijn, gelijk sommigen vermoeden, dat deze naam van „Christen” eerst als scheldnaam werd bedoeld. Maar gelijk eens de mond der vijandschap uit de hoogte sprak „het zijn maar Geuzen” toen onze voorvaderen zich stelden tegen het geweld van Spanje, en deze smaadnaam juist een eerenaam werd in onze Vaderlandsche geschiedenis, zoo kan het geweest zijn met den naam van Christen.
Hoe het zij, de naam zelf is muziek geweest voor Saulus.
Of kunt ge ooit aan dezen christennaam denken, zonder dat gij aan Hem denkt, die heel het leven van Saulus heeft dooraderd, waarvan hij altijd sprak en zong: wij prediken Christus, den Gekruisigde, den Joden een ergernis, den Grieken een dwaasheid, maar voor allen die gelooven, de kracht Gods en de wijsheid Gods.
Christus en Christen een dwaasheid en een ergernis.
Daarvan verstaat het gemakzuchtig christendom van dezen tijd geen syllabe.
Dat komt al dadelijk uit als de vraag gesteld wordt: waarom wordt gij een Christen genaamd?
Gelooft gij met mij niet, dat het een bonte staalkaart zou zijn, als ieder eens naar eer en geweten op deze vraag zou moeten antwoorden?
Zou er geen groote schare zijn, die zou heen wijzen naar de burgerlijke stand en eenvoudig aannam, dat zij christenen zijn, omdat zij uit christenouders geboren zijn. Inderdaad, wanneer het christendom niets anders was, dan een partij, een richting, een godsdienst onder de verschillende godsdiensten op aarde, zoo zou zulk een antwoord nog eenige bevrediging kunnen geven.
Maar juist, dat gedoogt ons Christen zijn niet, dat niet krachtens natuurlijke, maar krachtens bovennatuurlijke potenties een plaats op aarde heeft ontvangen. Dit bovennatuurlijk karakter verbiedt zulk een oppervlakkig spel in het heilige. Wij worden niet als Christen, maar als zondaar, verloren in ons verbondshoofd Adam, geboren, en hier geldt de grondwet van dit proces der geboorte: wat uit vleesch geboren is, is vleesch.”
Er zijn er, die liever niet willen wijzen op geboorte en afkomst, maar veeleer dit vraagstuk van ethische zijde benaderen, en gewagen van Christelijk of onchristelijk handelen. Als iemand er lage en gemeene praktijken op nahoudt, als de arbeider wordt uitgebuit, als het kapitalisme de kleine man uitmergelt, als schuld gemaakt wordt, maar aan betaling niet wordt gedacht, als . . . gij kunt zoo maar voortgaan, dan noemt men dergelijke donkere en obscure handelingen „onchristelijk”. Natuurlijk is dit volstrekt waar, en zulke praktijken dragen het stempel van „onchristelijk”.
Echter volgt hieruit niet, wat men er al te gemakkelijk uit kan concludeeren, dat iemand, die eerlijk en voorbeeldig optreedt, dus een Christen is.
Deze conclusie is al te voorbarig, en zou alleen in de school van het Farizeïsme kunnen aanvaard worden.
Wellicht zouden er thans velen zijn, die meenen, dat hun Christen zijn het allerduidelijkst en het allermeest uitkomt in de Christelijke partijen en in de Christelijke vakbeweging. Wij kunnen er in onzen tijd niet over klagen, dat deze ornamenteering geen aantrekkelijkheid bezit. Voorzeker heeft een Christelijke organisatie haar plaats en haar roeping in de huidige constellatie van ons maatschappelijk leven. Wij zijn het stellig niet eens met hen, die meenen, dat wij hier een neutraal terrein betreden, en dat God en Zijn Openbaring voor en in dezen wereldtijd geen beginselen heeft voorgeschreven.
Maar zoolang stoffelijke en tijdelijke belangen nog geen beslissende beteekenis mogen hebben, zoolang kunnen Christelijke organisaties, en Christelijke politieke partijen niet de grenslijn wezen voor ons Christen zijn.
Er zijn immers grootere belangen, dan meer loon en minder arbeid, dan de vragen van de beurs en van de maag. Ongetwijfeld zullen wij deze tijdelijke aangelegenheden niet gering schatten, en wie zoo gemakkelijk kan redeneeren over „het aardsche slijk” wekt in den regel de argwaan van al te dicht bij dat aardsche slijk te leven. Het is immers duidelijk, dat de Heere in Zijn Woord de tijdelijke nooden niet heeft overgeslagen, want Hij, Die het zieleheil van den zondaar opweegt op zijn schalen van grondelooze ontferming, heeft ook een oog voor het loon van den arbeider.
Hier schuilt de beste oplossing van het zoo nijpend sociale vraagstuk.
Maar hoe zeer wij ook weten te waardeeren een Christelijke Vakbeweging, zij kan nimmer en zij wil ook nimmer het Christen-zijn karakteriseeren, ook al wil zij het wel helpen manifesteeren.
Wij kunnen nog een schrede verder gaan op dezen weg en kunnen cirkel zoeken binnen de grens van het kerkelijk leven.
Wie kerk noemt, noemt immers Christen, en wij spreken toch niet zonder groote oorzaak te gelooven een Christelijke Kerk.
Ik ben gedoopt, en ik ben lid van de kerk en ik ga naar de kerk - het zijn de bekende klanken, die wij alom kunnen opvangen, wanneer de kerk aan de orde wordt gesteld. Inderdaad, de kerk telt vele leden in een Christen land  en er gaat altijd nog een groote schare Zondag aan Zondag naar Gods huis.
Maar het gaan naar de kerk kan toch niet stempelen ons Christen zijn.
Weet ge, wie het meest naar de kerk gaat? Dat is de duivel. Daar is niemand, die zoo getrouw de kerk bezoekt, als de satan. Hij komt er het eerste, en hij gaat er het laatst uit. De duivel blijft nooit weg. Hij slaat geen kerkbeurt over. Wij menschen hebben nog wel eens uitvluchten. Als het mooi weer is — nu ja — maar als het slecht weer is — dan…. Maar in den Bijbel staat nergens dat wij bij slecht weer thuis kunnen blijven. Door de week gaat bij slecht weer de handelsreiziger er op uit, en de zakenman naar de beurs, en de koopman naar zijn klanten en de bediende naar zijn kantoor of werkplaats. Ja, je hebt vreemde christenen, die zijn Zondagsmorgens niet zoo prettig, tegen den avond wordt het al wat beter en op den Maandagmorgen zijn ze weer springlevend.
Dat soort christenen laat hun plaats nog al eens leeg staan in Gods huis.
Maar de duivel gaat geregeld en hij heeft het veel drukker in de kerk, dan in het stadion of in de comedie, of in de kroeg. Daar, waar het zaad van het Evangelie gestrooid wordt, daar is satan actief om het weg te nemen en gunt hij zich zelf geen tijd om . . . te slapen.
Neen waarlijk, de kerkgang maakt, geen Christen.
Hoe zouden wij op deze wijze kunnen voortgaan en letten op hen die hun Christen zijn fundeeren in het volgen van Jezus’ voorbeeld, Jezus’ leer, Jezus’ ideaal. Hoe zijn er, die gaarne de onderscheiding stellen tusschen moderne christenen en orthodoxe christenen. Ja er zijn er zelfs, die liefst spreken in dezen tijd van Christen socialist en Christen socialisme.
Ieder begrijpt, dat op deze wijs allerlei onderscheidingen worden aangenomen in ons Christen zijn, en dit is juist wat belet wordt door . . . het christen zijn.
Die vraag van den Catechismus heeft mij altijd zoo diep getroffen en treft mij telkens zoo menigmaal zij aan de orde wordt gesteld: Waarom wordt gij een Christen genaamd?
Geen onderscheidingen, geen nadere omschrijvingen, geen vraag als „waarom wordt gij een ,Gereformeerd’ Christen genaamd? Of een ,Luthersch’ Christen of een ,Baptist’ Christen genaamd?”
Wij zouden hier met den Apostel willen vragen: is Christus gedeeld?
Wij hebben hier een volheid, waar niets meer bij hoeft en ook niets meer bij kan.
Het is hier een volkomenheid.
Wij moeten hierover nog eens wat verder peinzen, want hier zijn wij aan een punt gekomen, dat beteekenis heeft voor elken belijder, maar voornamelijk voor den belijder in de „CHRISTELIJKE” Gereformeerde Kerk.
Wat een naam!
Wat een roeping!
Wat een katholiciteit!
Hebben wij als kerk dit altijd verstaan?
Leer mij, O Heer, den weg door U bepaald,
Dan zal ik dien ten einde toe bewaren.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 februari 1948

De Wekker | 4 Pagina's

De schoonste naam (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 februari 1948

De Wekker | 4 Pagina's