Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wondergrote genade .

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wondergrote genade .

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijne armoede zoudt rijk worden.2 Cor. 8 : 9.

Dit woord Gods opent voor ons wel een genade, die onbegrijpelijk groot is, een ontfermen, waaronder het hart klein wordt.
„Welke rijkdom heeft Hij verlaten?” Daar Hij rijk „was”, zegt dit woord. Dat is verleden tijd en ziet dus op den rijkdom, dien Hij, vóór Zijn mensenwording, bij den Vader had.
a. „Hij was rijk in de verheerlijking en de aanbidding der Heilige Engelen”. De troongeesten des hemels brachten Hem ere. Hij verheugde Zich in hun liefde en gehoorzaamheid. In de profetie van Jesaja wordt daarvan iets geopenbaard. In het 6e Hoofdstuk zegt de Profeet: „Ik zag den Heere zittende op een hogen en verheven troon. Zijn zoomen vervulden den tempel. De serafs stonden boven Hem. Een iegelijk had zes vleugelen. Met twee bedekte ieder zijn aangezicht. Met twee zijne voeten. Met twee vloog hij. En de een riep tot den ander en zeide: Heilig, heilig is de Heere der Heirscharen. De gansche aarde is van Zijne heerlijkheid vol”.
Van dit verheven gezicht zegt de Apostel Johannes: „dit zeide Jesaja toen hij Zijne heerlijkheid zag en met Hem sprak”.
De Zone Gods bezat, met den Vader en den Heiligen Geest, hemelsche heerlijkheid, een heerlijkheid ver boven onze bevatting, een alles overtreffende heerlijkheid, die in de beurtzang der engelen tot uitdrukking kwam.
b. „De Zone Gods was rijk in de liefde des Vaders”.
In de Spreuken zegt Hij: „De Heere bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, vóór Zijne werken, van toen aan. Toen was Ik een voedsterling bij Hem en Ik was dagelijks Zijne vermaking, te allen tijde voor Zijn aangezicht spelende”.
In het Goddelijk wezen is de interne Goddelijke liefde. In deze liefde deelde de Zoon, „De Vader heeft den Zoon lief”.
„Gij hebt Mij liefgehad”, zegt Christus Zelf. Dat was een volmaakt genieten van de zalige liefde des Vaders, waarvan Gods kinderen wel eens een druppel mogen ontvangen.
c. „De Zone Gods was rijk in de heerlijke Schepping Gods”.
Door Hem, als het Woord, als de Logos, is alles geschapen. „Alle dingen bestaan tezamen door Hem”. Hij kon zeggen: „al het gedierte des wouds is Mijne. Mijns is de wereld en hare volheid”. Hoe woonde in de Schepping, vóór den val, Zijne heerlijkheid!
„Welke armoede heeft Hij gedragen?” Hij is arm geworden in die dingen, waarin Hij rijk was. is niet arm geworden in dien zin, dat Hij, door Zijn geboorte in Bethlehem, ophield God te zijn. Hij bleef wat Hij was. Hij werd wat Hij niet was. In Zijn Goddelijk Wezen kon geen arm worden plaats hebben. Hij is en blijft God van eeuwigheid tot in eeuwigheid. In dezen zin bleef Hij rijk ook tijdens Zijn armoede. Zoo gezien is Hij arm en rijk tezamen.
a. „Jezus is juist arm geworden in die dingen waarin Hij rijk was”. Hij is arm geworden in hemelsche heerlijkheid. Hij deed afstand van de Hem verheerlijkende liefde der Engelen. In de velden van Efratha zongen wel de hemelsche troongeesten. Maar in de beestenstal boog zich geen seraf bij de kribbe. Bij zijn geboorte is begonnen de lijdensweg, dien Hij moest betreden tot aan het kruis. Maar geen Engelenheir heeft Hem omringd om Hem uit te roepen als de Koning der Koningen.
b. „Hij is arm geworden in de genieting van de liefde des Vaders”.
Want Hij is geboren als Plaatsbekledende Borg voor zondaren. Hij was geworden onder de Wet. God had Hem zonde gemaakt, niet maar „tot” zonde, maar „zonde”. Hij was gekomen onder den toorn Gods en was een vloek geworden. Van onder de liefde des Vaders kwam Hij onder Zijn gramschap. Van onder des Vaders toegenegenheid onder. Zijn toorn. Van de zegenende liefde onder de roede Gods. Van den dag in den nacht. Van den rijkdom in de armoede.
c. „Hij is arm geworden in de schepping Gods”.
Hij werd in enkele schamelijke doeken gewonden. Hij werd later als niets geacht. Werd gescholden en geplaagd. Hij schreide, klaagde, zuchtte en kermde. Een vos had nog een hol. Een vogel een nest. Maar Hij had niets waarop Hij het moede hoofd kon nederleggen. Hij leed bittere armoede in Zijn schepping. Hij leed honger. Werd uitgeworpen door Zijn eigen volk. Gekruisigd, bespot en van God verlaten. Welk een armoede!

„Welk doel stond Hem daarbij voor ogen?”
„Opdat gij door Zijne armoede zoudt rijk worden”. Wij zijn door onze zondeval bitter arm geworden. Juist arm in het missen van datgene wat waarlijk rijk en gelukkig maakt. Want wij ontberen de hemelsche heerlijkheid. Wij hebben de toegang tot deze heerlijkheid vrijwillig en moedwillig in het slot ge worpen. Wij hebben verdiend de helsche versmaadheid en de eeuwige schande. Wij zijn arm geworden in het beleven en ervaren van de liefde Gods des Vaders. Het is onze schuld dat de Vader onze Rechter is geworden. Die ons oordeelt vanwege onze zonde, die wij dagelijks vermeerderen. Wij zijn arm geworden in het smaken van de gunst Gods in de dingen van de Schepping. Wij eten en drinken, wij ontvangen vele weldaden door het rijk der schepping, maar de gunst des Heeren missen wij om deze zegeningen als een kinderdeel te genieten.
Door het licht des Heiligen Geestes wordt de zondaar aan zijn armoede ontdekt. Daardoor leert hij verstaan, dat hij inplaats van Hemelsche heerlijkheid, eeuwige schande draagt, inplaats van liefde Gods, Zijn rechtvaardige toorn, inplaats van Gods gunst in de Schepping, de vloek, die op de aarde rust. Gelukkig als de Heere ons maar aan die armoede ontdekt en ons maar steeds armer in ons zelven maakt. Dan leert Gods Geest hen ook, dat Jezus arm geworden is om hem rijk te maken. O, wanneer de Zaligmaker aan het hart wordt ontdekt, als de volheid van Christus meer en meer in het hart wordt geopend. Dan ziet het hart, dat de wezenlijke rijkdom in Hem en Zijn Borgverdienste ligt, de rijkdom van de hemelsche schatten, van de liefde des Vaders, van het smaken van Gods goedertierenheid in al de gaven Zijner hand. Hoe krijgt nu de zondaar deel aan deze rijkdom, die Jezus verworven heeft? Alleen door het geloof. Wat is geloof? Het is vertrouwen. Zie, als gij in den pikdonkeren nacht, langs een gevaarlijk pad moet gaan en gij den weg niet weet. Maar daar is iemand die zegt: „ik zal u bij de hand vatten en u veilig leiden”. Dan moet ge eerst vertrouwen in dezen geleider hebben. Zoo gij hem niet vertrouwt, gij zult zeggen: „neen, dat doe ik niet”. Maar zoo gij hem rustig vertrouwt, laat gij u bij de hand nemen en u leiden. Zoo is het geloof. Een eenvoudige overgave, een toebetrouwen aan de dierbare Zaligmaker. Dan doet ge zelfs niets in uw eigengerechtigheid, gij laat met u doen en laat u met God verzoenen.
Welk een genade in Christus komst. Gij „weet” deze, zegt Gods Woord.
Wat doet gij er mee? Wat werkt deze wetenschap uit? Veracht ge deze? Legt gij ze eenvoudig terzijde? Welk een belediging, welk een krenking van de liefde des Heeren! O, gevoelt ge niet, dat ge u daarmede Gods ongenoegen op de hals haalt? Denk u eens in, dat andere woord, dat in deze tekst staat. Dat is het woord: „om uwentwil!” „Om uwentwil” is Jezus zoo arm geworden. „Om uwentwil”, die zulk een grote zondaar zijt. Is dat niet verbazingwekkend? Is dat niet om onder verbroken te worden? „Om uwentwil”, zegt nu een verbroken hart met aanbiddende verwondering. Ja, het vraagt: „is dat nu om mijnentwil?” Ja, zeker, want Jezus is in de wereld gekomen om zondaren te zoeken en zalig te maken. Zegt ge waarlijk: „ook ik ben een zondaar in hart en nieren”. Welnu, dan is dit de wondergroote genade, dat Jezus ook „om uwentwil” arm geworden is. Is dat niet om er klein onder te worden? Om er onder te schreien „O, Heere, hoe zal ik U dan eeuwig loven, omdat Gij het hebt gedaan: „om mijnentwil”.

H.(Hoogeveen.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1949

De Wekker | 4 Pagina's

Wondergrote genade .

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1949

De Wekker | 4 Pagina's