Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de Kerkorde (XXXII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op de Kerkorde (XXXII)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

We zijn thans gekomen tot artikel 5 van de Kerkorde. Het is van den volgenden inhoud: De beroeping van een dienaar des Woords, die reeds aan een van onze Kerken verbonden is, moet eveneens geschieden door den Kerkeraad en de diakenen, met inachtneming van de vastgestelde orde en met approbatie van de classis, waar de beroepene een goede kerkelijke attestatie aangaande leer en wandel heeft over te leggen. Nadat hij twee opeenvolgende Zondagen aan de gemeente is voorgesteld en geen wettig bezwaar is ingebracht, volgt de bevestiging met gebruikmaking van het vastgestelde Formulier.
Het gaat in dit artikel dus niet over het beroepen van een candidaat, maar over de beroeping van hen, die reeds predikant zijn. De Kerkorde spreekt hier het beginsel uit, dat iemand, die een plaatselijke kerk als .predikant dient, door een andere plaatselijke kerk mag beroepen worden en dat hij zulk een roeping mag opvolgen. Hiermede neemt de Kerkorde stelling tegen de Roomsche leer. Rome huldigt het systeem, dat een plaatselijke kerk (parochie) onmondig is en daarom „vanboven- af” verzorgd moet worden. De Roomsche parochie kiest en beroept haar pastoor niet; zij krijgt hem toegewezen door het episcopaat. In ons land geldt de bepaling: Vacante parochies moet de Bisschop binnen zes maanden van een pastoor voorzien, tenzij plaatselijke en persoonlijke omstandigheden langer uitstel wenschelijk maken. Hiertegen nu hebben onze vaderen terecht het beginsel verdedigd, dat een plaatselijke kerk de bevoegdheid bezit haar eigen dienaar des Woords te kiezen en te beroepen. Onze vaderen waren echter zeer terecht van meening, dat zulk een beroeping niet lichtvaardig mocht geschieden. Ook tegen het lichtvaardig en zonder wettige redenen aannemen van een beroep waren zij zeer gekant. Men maakte daaromtrent soms strenge bepalingen. Zoo sprak b.v. de synode van 31 Maart 1573, te Alkmaar gehouden, uit, naar aanleiding van de vraag: oft een diegeoorlooft is syne eene gemeynte te verlaeten ende by een ander te gaan, ende hoeverre ende met welcke conditie, dat het neyt geoerlooft is anders dan ten waere dat hij tot meerder arbeyts coemen soude. Hierover had echter eerst de classis te oordeelen. Ook moest het in vrede en met bewilliging van beide gemeenten geschieden. Een treffend voorbeeld van den grooten ernst, waarmede de kerkelijke vergaderingen het beroepingswerk beoordeelden en van de gronden, die voor aannemen van of bedanken voor een beroep golden, laten ons de acta van de provinciale synode van Noord-Holland, gehouden 27 Augustus en volgende dagen van het jaar 1619 te Edam, zien. Op deze synode kwam een deputatie van de magistraat en den kerkeraad van Leiden (dus uit het ressort van de synode van Zuid-Holland). Deze deputatie deelde breedvoerig mede, hoe groot de nood van de gemeente van Leiden was; dat men aldaar beroepen had ds Abrahamus à Dooreslaer van Enkhuizen, die de beroeping eigenlijk wel wilde aannemen, maar dien men in Enkhuizen niet wilde laten gaan; dat men vanuit Leiden had gepoogd de kerkeraad en magistraat van Enkhuizen tot andere gedachten te brengen, waarbij men zelfs brieven van recommandantie van den Prins kon overleggen, welke pogingen echter tevergeefs waren; dat men zich daarom gewend had tot de classis van Enkhuizen, waarbij men zelfs een aanbevelend schrijven van de Zuid-Hollandsche synode kon toonen, maar dat ook de classis Enkhuizen ds Abrahamus à Dooreslaer geen ontslag wilde geven; dat men echter de aangevoerde gronden voor de weigering niet kon billijken, en dat men zich daarom nu tot de Noord-Hollandsche synode wendde, met het verzoek „dat door haer oordeel, authoriteyt ende tusschencomen D. Abrahamus voorsch. haer mochte worden toegevoecht, versoeckende voorts corte ende goede expeditie.” Na deze uiteenzettingen gaf de synode het woord aan de gedeputeerden van den kerkeraad en magistraat van Enkhuizen, om hun weigering om den predikant zijn ontslag te geven, te verklaren. De Enkhuizers bleken in staat te zijn de gedeputeerden van Leiden van antwoord te dienen. Hierna werd de betrokken predikant zelf gehoord. De acta zeggen, dat hij de vergadering heeft vertoond „zyn groote becommerynge in dese zake, aen d’eens zyde voortbrengende redenen, om welcke hy de beroepynge, op hem gedaen, niet conde aennemen, aen d’andre zyde wederom andre redenen, om welcke hij de gedane beroepynge niet konde afslaen, beyde (soo hy zeyde) sodanich, dat se zyn gemoet opt hoochste raeckten, versoeckende overzulcx toordeel deser eerwaerdige vergaderynge, twelck hy hem met gehoorsaemheyt wilde onderwerpen. Dewyle hy was een dienaer Christi, die hem zelven hadde opgeoffert tot den dienst van zyne kercke, wilde hy oock zynen dienst daer laten gebruycken, daer hy verstaen zoude, dat het Christo zoude gelieven.”
Nadat de Synode de classis nog gehoord had, en de gecommitteerden van Enkhuizen verklaard hadden zich in deze zaak aan het oordeel der synode te zullen onderwerpen, behoudens het recht van appèl, besloot de synode, na deliberatie, dat ds Abraham à Dooreslaer, die in Enkhuizen met veel stichting werkzaam was, aldaar moest blijven, opdat door zijn vertrek naar Lelden de kerk van Enkhuizen niet te zeer ontsticht en ontmoedigd zou worden. Daar was echter ook nog een financieele kant aan deze zaak. De predikant zou namelijk door het bedanken voor Leiden „in de bequame opvoedynge zyner kinderen merckelyck tot zyne groote schade vercortet” worden. Daarom werd aan den kerkeraad van Enkhuizen ernstig aanbevolen, dat het bedanken den predikant niet tot nadeel strekken mocht. Hij had immers „verloren de occasie van zyne kinderen, die hy tot de studyen opqueeckte”. Het slot van het verhaal is dan: „Welcke recommandantie by die van Enckhuysen is aengenomen, belovende tot vorderynge der studyen zyner kinderen de goede handt aen te houden.”

A(peldoorn)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 mei 1949

De Wekker | 4 Pagina's

Toelichting op de Kerkorde (XXXII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 mei 1949

De Wekker | 4 Pagina's