Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Om ’t eeuwig welbehagen III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Om ’t eeuwig welbehagen III

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ten slotte: zouden we, saamgekomen op onze jaarlijksche Schooldag als zonen en dochteren der Afscheiding, als belijders van de beginselen van ’34, niet mogen vragen:
Wat vraagt het heden?
Werpen wij een blik op het heden, dan laat het heden onmiskenbaar zeker, duidelijke kentekenen zien van verval.
Bij een uiterlijk belijden van de leer der vrije genade is er o zo weinig beleving.
Bij een uiterlijk belijden van des mensen doodsstaat voor God, is er toch een zodanig verstandelijk redeneren der dingen dat men zichzelf in één, twee, drie tellen midden in de hemel zet.
Men belijdt.
Men gelooft.
Men neemt aan.
Men zingt, men jubelt, men is gerechtvaardigd, men is geheiligd . . . . maar ’t hart der kerk, de onbegrepen onverklaarbare verkiezende liefde Gods, klopt er niet in. ’t Is een uiterlijk belijden maar geen wezenlijk beleven van het zalig worden in de weg van het wonder, van het wonder van Gods vrije gunst alleen.
Daarbij komt een onheilig twisten vaak over de verhouding van Verkiezing en Verbond.
Verkiezing en Evangelie-verkondiging.
Verkiezing en ’s mensen verantwoordelijkheid.
Ik zeg een onheilig twisten, waarbij vaak veel te veel wordt besproken en veel te weinig wordt beleefd, veel te veel wordt geformuleerd met het verstand en veel te weinig wordt geloofd met het hart.
Daarom stellen wij ten laatste de vraag: Wat vraagt het heden, dan kunt ge het antwoord zelf reeds geven. Het heden vraagt van ons zonen en dochteren der Afscheiding vooral: Bezinning.
Bezinning op eigen kerkelijk leven.
Bezinning op eigen gemeentelijk leven.
Bezinning ook, ja vooral, op eigen persoonlijk leven.
Betrekken wij deze bezinning in de eerste plaats op eigen kerkelijk leven, dan wil dat niet zeggen dat al wat buiten eigen kerkelijk leven staat geen bezinning eist.
Verre van daar!
De kerk van het heden diene zich te bezinnen, te wapenen, aan te gorden tot de strijd tegen het steeds voortwoekerende Pelagianisme, Semi-Pelagianisme, Remonstrantisme zoals dat tot openbaring komt bij de Roomsen, Lutersen, Ethischen, Vrij Evangelischen, en voorts in allerlei richtingen en secten van deze tijd.
Maar vooral diene het oog gericht op eigen kerkelijk leven, en dan dient gewaakt tegen een koude dorre dode leertheologie enerzijds en tegen een zwoele onschriftuurlijke gevoelspsychologie anderzijds.
Dan dient gewaakt tegen het scheeftrekken van de lijnen Verkiezing en Verbond, Verkiezing en Evangelie-verkondiging, Verkiezing en ’s mensen verantwoordelijkheid.
Trekken wij de lijnen zuiver tussen Verkiezing en Verbond dan stellen wij de leer van het Genade-Verbond niet onder de beheersing der verkiezing, maar wij stellen de verkiezing onder de beheersing van 't genadeverbond. Dan wordt niet het Genadeverbond in de verkiezing, maar wel de verkiezing in het Genadeverbond gerealiseerd, d.w.z. tot volle werkelijkheid, tot ware beleving gebracht.
Houden wij dat in het oog, dan kunnen wij Hellenbroek nog wel verstaan als hij zegt in z’n vraagboekje: Met wie wordt het genadeverbond opgericht?
Alleen met de uitverkorenen.
Dan houden we het verschil goed in het oog tussen de werkelijkheid van Gods belofte en de verwerkelijking dezer belofte, tussen het zijn van een kind des toorns en het moeten worden in de weg van vrije genade, of wilt ge in de weg van waarachtige wedergeboorte, tot een kind van God.
Zo alleen valt ook het rechte licht over: Verkiezing en Evangelieverkondiging.
De Schrift immers leert beide.
Enerzijds de leer van de eeuwige verkiezing, anderzijds het genade-aanbod voor allen die onder het Evangelie mogen komen.
Dat genade-aanbod voor allen, zo zegt onze Belijdenis, is ook welmenend.
Doch zovelen als er door het Evangelie geroepen worden, zo lezen wij, die worden ernstiglijk geroepen. Want God betoont ernstiglijk en waarachtiglijk in Zijn Woord wat Hem aangenaam is, n.l. dat de geroepenen tot Hem komen, Hij belooft ook met ernst allen die tot Hem komen en geloven de rust der zielen en het eeuwige leven.”
Dat er velen door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in God die door het Evangelie roept, en zelfs ook die hij roept verscheidenen gaven mededeelt, maar in degenen die geroepen worden.”
Zo kunnen we de boodschap van de Koning der Kerk ook gaan verstaan die ondanks het leerstuk der Verkiezing zijn bevel heeft gegeven: het Evangelie te prediken aan alle creaturen, ja zelfs om uit te gaan naar de heggen en stegen om te dwingen tot de feesttafel der genade te komen.
Neen de bedenking behoeft hier niet te rijzen, dat het offer van de Heere Jezus niet genoegzaam zou zijn voor de zonde zelfs van het ganse menselijke geslacht. Had Christus bij wijze van spreken de zaligheid moeten verdienen voor het ganse menselijk geslacht dan had er geen druppel bloeds meer behoeven te worden gestort. Onze Catechismus zegt dan ook zo duidelijk dat Christus de toorn Gods gedragen heeft, ontstoken tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht. En dan zegt onze Belijdenis: „Doch dat velen door het Evangelie geroepen zijnde zich niet bekeren, noch in Christus geloven, maar in ongeloof vergaan, zulks geschiedt niet door gebrek of ongenoegzaamheid van de offerande van Christus aan het kruis geofferd, maar door hunne eigene schuld.”
Zo tekent Schrift en Belijdenis ook duidelijk de richtlijnen voor wat wij noemden: Verkiezing en ’s mensen verantwoordelijkheid.
Al te gemakkelijk en al te verstandelijk kan vaak worden gezegd: maar wat baat mij nu al mijn bidden, al mijn kerkgaan. al mijn luisteren naar de Evangelie-verkondiging als ik niet uitverkoren ben.
Ben ik uitverkoren dan kom ik er zeker.
Ben ik niet uitverkoren, dan kom ik er zeker niet.
Velen bevinden zich daarom het beste in alles maar lijdelijk afwachten.
Maar zo stelt de Schrift de dingen niet.
Stelt de Schrift enerzijds de uitverkiezing, anderzijds stelt de Schrift in duidelijke bewoordingen de verantwoordelijkheid van de mens.
Stelt de Schrift enerzijds de uitverkiezing, anderzijds stelt de Schrift het rijke, ruime, welmenende aanbod van genade, vastgelegd, betekend en verzegeld zelfs in het Verbond der genade, met de belofte dat zal zalig worden een iegelijk die gelooft.
En dan staat van dat oude Bondsvolk Israël opgetekend: zij hebben niet in kunnen gaan vanwege hun ongeloof.
Hoe nodig daarom de voortdurende bede om al was het maar een korreltje te mogen ontvangen van dat echte ware zaligmakende geloof.
’t Ongeloof dat hebben wij van onszelf, maar het geloof, het echte ware geloof, dat is een geschenk van God de Heilige Geest. En om dat geschenk wil de Heere nog gebeden zijn.
De prediking van de verkiezing en het aanbod van genade vergeleek een prediker eens met het uitwerpen van een zilveren koord.
’t Ene eind van dat koord hangt heel hoog. Dat ligt vast in het besluit Gods.
’t Is het zilveren koord der Verkiezing. Het andere eind hangt heel laag. ’t Is het zilveren koord van. het rijke aanbod der genade.
’t Is één koord maar heeft twee einden.
O probeer dan niet langer te grijpen naar dat koord dat zo hóóg hangt, maar leer grijpen, biddend, worstelend op gebogen knieën grijpen naar dat koord wat zo laag hangt.
Naar dat reddingskoord van vrije genade, dat u ook vandaag op deze Schooldag zelfs wordt voorgehouden. Want hoe zult ge eenmaal ontvlieden, zo ge op een zo grote zaligheid gelijk God u in Zijn Woord openbaart, geen acht zoudt geven.
Zo roept alles ons ten slotte op dat we ons bezinnen vooral op eigen persoonlijk leven.
„Benaarstig u zo zegt de apostel Petrus, om uw roeping en verkiezing vast te maken, want dat doende zult ge nimmermeer struikelen. Want alzo zal u rijkelijk toegevoegd worden de ingang in het eeuwige koninkrijk van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus.”
Wat stelt de apostel hier de orde weer zuiver.
Niet verkiezing en roeping, maar roeping en verkiezing.
De apostel redeneert hier niet van God uit, maar van de mens uit, en dan stelt hij de roeping voorop omdat de roeping de eerste weldaad of vrucht mag heten in de tijd de zondaar geschonken. Want die Hij te voren verordineerd heeft, die heeft Hij ook geroepen, en die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd, en die Hij gerechtvaardigd heeft die heeft Hij ook verheerlijkt.
Zo zouden wij én de roeping én de rechtvaardigmaking van de verkiezing mogen noemen.
Hellenbroek spreekt over geloof, hoop en liefde, en zo is het mogelijk, zo zegt hij vervolgens, om uit de vruchten van de verkiezing verzekerd te worden.
O hoe nodig om te midden van der tijden donkerheid naar deze zekerheid te staan.
Deze zekerheid der verkiezing geeft een kind van God de beste waarborg eenmaal in te mogen gaan in dat eeuwige onbewegelijke koninkrijk van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus.
Deze zekerheid geeft ook troost.
Troost in een tijd van geestelijke verflauwing, van geestelijke afdwaling.

Mijn onbezweken trouw, zo zegt de Heere, zal nooit uw val gedogen.
Maar mijn gerechtigheid, u naar mijn woord verhogen.

De profeet Zacharia moest het eenmaal tot een schuldig afgedwaald Israël uitroepen: de Heere zal Zion nog troosten en Hij zal Jeruzalem nog d.w.z. ondanks alles toch verkiezen.
Ja, deze zekerheid van de verkiezende liefde Gods geeft troost, godvrezende Vaders en Moeders voor uw misschien ver afgedwaalde kinderen.
Zij zullen komen, zegt de Heere, met smeking en geween zal Ik ze voeren.
Gij kunt het niet zegt ge, gij kunt uw kinderen niet bekeren, en de kinderen kunnen zichzelf niet bekeren? Van allen die onder het besluit van de uitverkiezing liggen zo zegt de Heere: Ik zal het doen. Ik zal maken dat ze zullen komen en aanbidden voor mijne voeten.
Wat een troost ligt hierin voor alle arbeiders in Gods Koninkrijk. Voor het werk van Zending en Evangelisatie.
Niemand immers is er die van nature naar God zoekt, niemand die naar God vraagt, alle mensen zij zijn te samen afgeweken en onnut geworden, het bedenken des vlezes is vijandschap tegen God. Maar nu is het stuk der verkiezing en daarom zal gans Israël zalig worden. Daar zal niemand achter blijven. Al de ingeschrevenen in het Boek des levens en des Lams ze komen zeker thuis.
Dit zal, kind des Heeren, straks uw troost ook kunnen zijn op uw stervenssponde. En nu denk ik aan die Christen op z’n sterfbed die ’t eenmaal uitriep: Heere als ik verloren zou moeten gaan dan is dat erger voor u dan voor mij. Want ga ik verloren dan ben ik m'n arme ziel kwijt, maar dan zijt gij uw eer kwijt, want in de stilte der eeuwigheid hebt gij mijn naam reeds ingeschreven in het boek des levens en des Lams.
Zalig zo te mogen sterven. Zo met de hand op dat boek der Verkiezing, te mogen opvaren naar boven, te mogen aanzitten aan de ronde tafel van de bruiloft des Lams.

Ere zij dan God de Vader,
Ere zij dan God de Zoon,
Ere zij dan God de Heilige Geest.
Ere zij dan God-Drieënig te loven en te prijzen tot in der eeuwen eeuwigheid.
Wij steken ’t hoofd omhoog en zullen de eerkroon dragen,
Door U en door U alleen om ’t eeuwig welbehagen.

Dordrecht, M. Baan

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1949

De Wekker | 4 Pagina's

Om ’t eeuwig welbehagen III

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1949

De Wekker | 4 Pagina's