Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bijna een christen!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bijna een christen!

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Agrippa zeide tot Paulus: Gij beweegt mij bijna een Christen te worden.Hand. 26:28.

Bijna een Christen! Gij kent den man, die dit woord sprak, 't Is koning Herodes Agrippa, die voor eenigen tijd de gast is van den nieuwbevoegden landvoogd van Judea. Festus heeft hem verteld van een zeker man, die hier door den vorigen stadhouder Felix gevangen gelaten is, namelijk Paulus. Ook Agrippa wil zelf dien man wel eens hooren. Welnu, het gebeurt. In de ruime hofzaal te Cesarea schitteren de praalgewaden der Joodsche rijksgrooten en blinken de wapenrustingen van de Romeinsche krijgslieden. Het is een hoog en voornaam gezelschap. In het midden ziet ge den stadhouder Festus en naast hem zit zijn hooge gast Agrippa en naast Agrippa zit Bernice, een vrouw, aan wie hij met banden van een alles trotseerende hartstocht is verbonden. En voor dat gezelschap van vele machtigen en edelen staat een man, wiens handen in boeien geslagen zijn en die toch vrij is. Want de Geest des Heeren is in hem. En waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid. Zijn tong en lippen zijn niet gebonden. Hij mag zich hier verantwoorden tegen de beschuldigingen van de Joden, die hem zoeken te dooden. En hij doet dit op zulk een uitnemende wijze, dat én Viervorst én Landvoogd én de anderen in stille aandacht luisteren. Het is Paulus niet begonnen om zichzelf, maar om hen, daar voor hem. Om als het mogelijk is, ook uit dezen kring te winnen voor het Koninkrijk der hemelen, al was het er maar één. Eenvoudig en zakelijk spreekt de Apostel, zonder eenige behaagzucht. In deze verantwoording grijpt hij de gelegenheid den Messias te verkondigen. Met name drie zaken brengt hij den koning Agrippa onder het oog, namelijk de bekeering van de macht des satans tot God, de vergeving der zonden en het erfdeel onder de geheiligden door het geloof in Christus.
Het grijpt Agrippa aan, hij kan er niet tegenop. Het apostolisch getuigenis stormt als het ware op zijn hart aan gelijk een leger op de vesting. „Gelooft gij, o koning Agrippa de Profeten? Ik weet, dat gij ze gelooft”. Nu dan, ik predik u Hem, van Wiens lijden en dood en heerlijkheid de profeten gesproken hebben en in Wien al die profetie vervuld is. Met zeldzame vrijmoedigheid stelt hij den koning voor den eisch des geloofs. Neutraal blijven is hier volstrekt onmogelijk.
Ik stel me voor, het is daar in de hofzaal een oogenblik stil geworden, haast angstwekkend stil. Wat zal Agrippa antwoorden? Hoort: „Gij beweegt mij bijna een Christen te worden”. Laat het waar zijn, dat dit woord Agrippa niet ten volle ernst is geweest en dat hierin een tikje fijne spot met Paulus is op te merken. Toch zegt dit woord zooveel. Het zwaard des Woords is toch door het stalen harnas der onverschilligheid heengedrongen en heeft den zondedienaar toch geraakt. Ach, er zijn er ook onder ons, die het in hun onverschilligheid zoo doen voorkomen, alsof het Woord Gods aan hen volstrekt niets te zeggen had. Maar dit is niet waar. Niemand, zelfs niet de meest onverschillige, maar die evenals Agrippa van deze dingen weet, blijft geheel onberoerd. Daarvoor is het Woord Gods te sterk.
Maar wat bewoog dan Agrippa om bijna een Christen te worden, bijna met het zondeleven te breken, hoe lief hem de zonde ook was? Wel, Agrippa is een der betrekkelijk weinigen, wien de wereld om zoo te zeggen alles geeft wat de wereld te geven heeft. Om iets te noemen, hij heeft een koninklijke rang, vorstelijke rijkdom, eer en aanzien onder de menschen, een onbezorgd leven in weelde en overdaad. Van dag tot dag kan hij den zwijmelbeker der wereldvreugde aan de lippen zetten en daaruit naar hartelust drinken. En toch gevoelt hij: die „ongelukkige” man hier voor mij, in boeien geslagen, wiens heele voorkomen spreekt van veel en diepgaand lijden, is veel en veel gelukkiger dan ik met al mijn schatten. Buiten God kan een mensch gelukkig schijnen, gelukkig heeten, zich zelfs gelukkig droomen, maar het is een ijdele droom. Buiten God kan geen enkel mensch waarlijk gelukkig zijn. We meenen dat wel, maar het is de leugen van het paradijs. Wij gelooven van nature de leugen. Koning Agrippa heeft door de algemeene verlichting des Geestes daar iets van gevoeld. Hij ziet wat het is een Christen te zijn. Daar staat er één voor hem. Een mensch, die door het geloof een lidmaat van Christus is en alzoo Zijner zalving deelachtig en die hier als profeet Gods Naam belijdt en als priester zichzelven tot een levend dankoffer Gode offert en als koning strijdt tegen den duivel en de zonde.
Is er iets beters dan ook zulk een Christen te zijn? Onder al deze genotzoekers is er niet één, die zulk een genot kent als deze Christen. Zijn genot is anders en oneindig beter dan al de genietingen der wereld saam. Dat is bij Agrippa een zekere „geloofsovertuiging”. Hij gelooft de profeten, hij gelooft wat Paulus zegt. Zelfs is er eenige beweging in zijn hart. Het levensschip van Agrippa was vastgeloopen op de zondezandbank, maar bij het stijgen van den vloed begint er gelukkig weer beweging in te komen, het raakt bijna vlot, bijna een Christen. Het zit op één punt nog vast op die zondezandbank. Straks gaat de vloed heen, het wordt weer eb. Dan zit Agrippa's levensschip nog op die gevaarlijke klip en het woelt zich dieper in het weeke zand, vaster dan ooit te voren, reddeloos verloren, stukgeslagen in de felle branding.
Bijna een Christen, d.w.z. hij werd geen Christen. Hij wilde geen Christen worden. Dat is hem te vernederend. Paulus staat daar in boeien, dat is de smaadheid van Christus, dat is het kruis. De ongeloovige wereld (Festus) houdt dat volk voor dwaas. Christen worden is zich bij dat in het oog der wereld razende volk voegen. Daar waagt zich Agrippa niet aan. En dan nog wat. Naast hem zit de schoone Bernice en Christen worden is het vleesch en zijn begeerlijkheden kruisigen, het leven verliezen om het te behouden. Hij zou graag Christen worden, als hij tegelijkertijd maar „Agrippa” kon blijven. Hij wil graag de kroon, als hij maar niet het kruis behoeft. Zeker, daar is in Agrippa geloof, maar niet het echte. Hij kwam niet tot de keuze des geloofs, verkiezende liever met het volk Gods kwalijk behandeld te worden dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben. Hij kon de versmaadheid van Christus geen meerderen rijkdom achten dan de schatten dezer wereld.
Agrippa werd geen Christen. Ontzettend! En toch, het allerergste komt nog, want hij gaf de schuld daarvan niet aan zichzelf, maar aan Paulus, aan het Evangelie, aan Christus. Dit tekstwoord is een ontroerend getuigenis van de verantwoordelijkheid des menschen onder het Evangelie. Op zoo menige bladzijde der Schrift wordt ons die verantwoordelijkheid geteekend. Hoe menigmaal heeft de Heere Jeruzalems kinderen willen bijeenvergaderen gelijk een hen hare kiekens, maar Jeruzalem heeft niet gewild. Ook Agrippa heeft niet gewild. Agrippa schuift die verantwoordelijkheid echter van zich af. Hij zegt tegen Paulus: ja, dat zoudt ge wel willen, dat ik een Christen werd, maar zoo gauw en zoo gemakkelijk gaat dat niet. Daar zijn nog heel andere drangredenen toe noodig, Paulus. Dat gaat niet zoo, één-twee-drie.
Hoe menigeen in de Kerk redeneert als Agrippa en leeft rustig in zijn onbekeerlijkheid voort. En toch, al dat redeneeren van Agrippa en zijn medegenooten, die evenals hij de Schriften gelooven en niettemin het ware geloof missen, is niet anders dan een bedeksel van hun innerlijke onwil. Nader, nauwer, beter, kan u de boodschap des heils niet aan het hart gelegd dan in het Evangelie gedaan wordt. Heden, zoo gij des Heeren stemme hoort, verhardt uw hart niet. Zoovelen er door het Evangelie geroepen worden, die worden welmeenend geroepen.
Nog laat Paulus Agrippa niet los. „Ik wenschte wel van God, dat én bijna én geheellijk niet alleen gij, maar ook allen, die mij heden hooren, zoodanigen werden, gelijk als ik ben, uitgenomen deze banden”. De genade maakt mededeelzaam. Zij is zoo gunnend van aard. Hoe voorzichtig en wijs spreekt de apostel. Want dat „uitgenomen deze banden” is geen klacht over zijn verdrukkingen. Neen, hij weet te roemen in verdrukkingen. Zijn ketenen zijn hem dierbaar, hij heeft ze lief. Het zijn hem a.h.w. de insignes van zijn apostelschap, eereteekenen! Maar hier in dezen kring zouden ze dat toch niet verstaan. Dan zou niet alleen Festus, maar zelfs Agrippa denken: hij raast. Ik wenschte wel van God — een bede tot God in den hemel.
Hierop heeft Agrippa geen antwoord. Straks verklaren ze Paulus onschuldig. Maar zichzelf schuldig verklaren, des doods schuldig, neen, daartoe kwam het niet. En daartoe moet het toch komen, zullen we in der waarheid genade noodig hebben en op genade-alleen hopen.
Ik wenschte wel van God, lezer, dat wij allen geheellijk werden als Paulus, al ware het dan ook met zijne banden. Want alle banden, die den Christen hier nog binden, hetzij uitwendig, hetzij inwendig, vallen weg. Ook de inwendige, waarom zij roepen: ik, ellendig mensch, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods!
Nochtans: ik danke God door Jezus Christus, want het jaar der vrijlating naakt.

Rotterdam, HEERMA.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juli 1949

De Wekker | 4 Pagina's

Bijna een christen!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juli 1949

De Wekker | 4 Pagina's