Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een kort antwoord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een kort antwoord

9 minuten leestijd

Op 20 Oct. sprak ik op de landelijke conferentie van ouderlingen onzer kerken, te Zwolle gehouden, over het onderwerp: Wij en de Ned. Herv. Kerk van heden.

Een verslag van de inleiding, die ik daar gaf, is gepubliceerd.

Daarop heb ik, vooral uit het Noorden van ons land, nogal wat brieven ontvangen, vooral van Hervormde broeders en zusters.

Zij hebben zich er heel erg aan gestoten dat ik op die vergadering het begrip „valse kerk” naar voren heb gebracht bij de bespreking van onze houding ten aanzien van de Ned. Herv. kerk. Sommigen hebben dan ook de fiolen van hun heftig ontstoken toorn over mijn hoofd uitgestort. Nu ken ik de Friezen, want zij waren het felst, te goed om niet te weten dat zij dat in nijdigheid zouden doen. Hier spreekt een hartstochtelijke overtuiging uit.

En daarom ook dit kort antwoord.

Laat ik eerst mogen opmerken dat het in het algemeen erg jammer is dat de „geest” van een vergadering moeilijk verslagen kan worden. Men krijgt dan gemakkelijk dit, dat elk een verslag leest naar de aanvoeling, die hij op dat moment van het gesprokene heeft.

Er zijn onder mijn scribenten die menen dat ik op die conferentie geparadeerd zou hebben als „kerkbewaarder” en de volke kond gedaan dat het met allemaal eigenlijk niets is buiten onze eigen kerken.

Kijk, wie dat meent heeft het toch glad mis.

Integendeel. Ik kan verzekeren dat er in onze kringen met grote belangstelling kennis genomen wordt van wat er in de „nieuwe koers” zich alzo voordoet. En heel ernstig wordt door velen onder ons getracht te verstaan wat dit alles voor het leven der kerken in het algemeen betekent. Dat wij „niet verder zouden kijken dan onze neus lang is”, moet ik beslist ontkennen. En ook ter conferentie is gepoogd vanuit Schrift en belijdenis tot een oordeel te komen over de „nieuwe koers”.

En het was heus niet met blijdschap dat wij constateerden dat de Acte van Afscheiding, 115 jaar nadat zij geschreven is, nog niet verscheurd kan worden.

Sommigen hebben geconcludeerd uit de benaming „valse Kerk”, dat dit tegelijk een oordeel zou betekenen over alle personen in de Ned. Herv. Kerk. Vals zou dan bedoeld zijn in de zin van onoprecht, gemeen. Onnodig om te zeggen dat mij het oordeel over personen niet toe komt. Het gaat hier over een kerkelijk instituut dat publiek beoordeelbaar is uit zijn handelingen.

Persoonlijk heb ik in de Herv. kerk vele vrienden, met wie ik het heel hartelijk eens ben over veel, maar met wie ik niet gelijk denk over de kerkformatie, waartoe zij behoren. En wanneer ik nu spreek van valse kerk, dan zijn daarmede niet allen veroordeeld die tot die formatie behoren. Dat kunnen zelfs oprechte christenen zijn maar die in hun kerkelijke gehoorzaamheid tekort schieten.

Ik sprak in een vergadering van ouderlingen, ambtsdragers dus van de. Afgescheiden kerken. Deze kerken hebben hun houding bepaald in 1834 tegenover het Hervormd Genootschap. En zij bepalen die nog elke dag, door afgescheiden van het Hervormd Genootschap te staan. En in die vergadering was het de vraag — bewijs dat men zich juist op deze zaken bezinnen wil — is er reden om terug te komen op wat in 1834 is gedaan en tot heden gecontinueerd?

Ik meen dat deze instelling ook reeds weerlegt dat wij op die conferentie met elkaar de Farizëer gespeeld hebben, die het: Wij danken u enz. elkaar geleerd hebben.

En om de woorden van een scribent aan te halen, het was niet onze bedoeling om de Herv. kerk „af te ranselen”, te „veroordelen” en „een trap te geven”.

„Is het in uw eigen kerken zo best?” schreef iemand. O, neen broeder, wij zijn geen heiligen. Had liever gezegd „dat wij allemaal zondaar moeten worden” zó een ander. Inderdaad. Maar dan moet ik ook weten waarin mijn zonden ook kerkelijk bestaan en moet ik dus eerst goed zien welke de wil des Heeren voor het kerkelijke leven is.

U en ik zullen dan, ook kerkelijk, moeten buigen voor de wil des Heeren, die uit Zijn Woord alleen te kennen is.

„We hebben toch allemaal onze gebreken”. „Het is toch nergens volmaakt”. Moeten wij daarom dus maar zwijgen over de rechte wegen des Heeren omdat toch niemand daarop volkomen wandelt? Of moeten v/ij alleen over persoonlijke zonden heel scherp eh ontdekkend spreken — waarbij niemand protesteert — en over onze kerkelijke overtredingen maar zwijgen en zeggen: we zijn toch geen van allen volmaakt. Ik meen dat op deze weg b.v. de Apostelen ons niet voorgegaan zijn.

Velen van mijn opponenten schijnen te menen dat ik het woord „vals” zo ongeveer ontleend schijn te hebben aan het woordenboek van Jan Rap en zijn bekende maat.

Laat ik dan zeggen dat dit ontleend • is aan de ook door de Herv. Kerk nog niet afgeschafte belijdenis. Ik deed dus niet anders dan beklemtonen wat het belijdenisboek der kerk zelf zegt in Art. 29. • Niemand van mijn scribenten verwees daarnaar. Is cfat misschien een bewijs dat „de gemeenschap met de belijdenis der vaderen” niet zo heel sterk meer is?

Wat is nu voor de belijdenis de „valse kerk”? Opmerkelijk is dat, wanneer de belijdenis dat begrip gaat vaststellen, zij dan tweemaal het woord „meer” gebruikt. Vals is die kerk — niet de personen dus — die zichzelf en hare ordinantiën meer macht en autoriteit toekent dan den Woorde Gods” en „zij grondt zich meer op mensen dan op Christus”.

Dit meer is derhave beslissend.

De belijdenis zegt niet dat het Woord Gods daar niet meer is. Ook niet dat het daar niets meer betekent. Alleen, er is geen volledige onderwerping aan dat Woord. Aan dat Woord Gods is niet in de zaken der kerk het eerste en het laatste woord.

Zo is het ook met de tegenwoordigheid van Christus. Is Christus er niet meer? Dat zegt de belijdenis zonder meer niet. Maar Christus komt er niet tot volledige heerschappij. Mensen en mensenplannen verduisteren Hem in zijn glorie.

Op deze wijze is dus het begrip „vals” door de belijdenis zelf bepaald.

En zo heeft ook de Afscheiding het gezien. Deze heeft de toenmalige Hervormde Kerk terug willen roepen naar het Woord Gods en de daarop gegronde belijdenis.

Immers die had zij nog. En toen is juist dat fatale woord „meer” uit art. 29 werkelijkheid gebleken.

En wij, kinderen van de Afgescheidenen van toen, willen wij maar niet klakkeloos onze „vaderen” van toen napraten, moeten nu — juist nu er zoveel beweging in de Ned. Herv. Kerk kwam — ons bezinnen op de vraag: wat is er nu wezenlijk veranderd?

O, schreef iemand, maar u wilt natuurlijk het goede toch niet zien. Ik persoonlijk lijd gelukkig niet aan een dergelijke kerkkrarap, dat ik alleen maar eigen huis zou zien als het enig juiste. Persoonlijk doet mij de kerkelijke situatie bijzonder leed. Maar we moeten elkaar ook eerlijk in de ogen zien en noemen de dingen bij de naam.

Is er nu in de Herv. Kerk van heden een onvoorwaardelijke onderwerping aan het Woord Gods? Ik vraag niet of het Woord er nog is en kracht doet. Ook niet of er personen zijn die voor dit gezag van het Woord ijveren. Maar onderwerpt de Kerk zelf zich allereerst en geheel aan dat Woord? Is dat haar uitgangspunt? Moeten we niet veeleer constateren dat nu er niets is dat haar daarin belemmert dit te doen, de Herv. Kerk nog niet gezegd heeft dat zij zich aan de H. Schrift, zoals zij daar ligt, volledig wil onderwerpen.

Juist in het jongste geschrift dat tot bezinning op de „Fundamenten en perspectieven” van belijden wil oproepen, is weggelaten de belijdenis van de volledige onderwerping aan de letter van het Woord Gods.

Dit wordt naar het oordeel van de comm. voor deze zaak gerekend tot de formele aangelegenheden, die geen inhoud van belijden vormen.

En wordt Christus ten volle geëerbiedigd? Ik zeg niet dat Christus niet genoemd wordt. Maar heeft Hij inderdaad het laatste woord? Of mist de kerk de moed om klaar en duidelijk te zeggen wie Christus is? Wanneer iemand, die zegt b.v. de opstanding van Jezus Christus historisch te ontkennen en theologisch te belijden, hetzelfde recht heeft als iemand, die de opstanding van Christus belijdt, omdat de letter van de Schrift deze verkondigt, dan wint hier de kerkpolitiek het van het Woord Gods en komt het fatale „meer” van Art. 29 weer om de hoek.

O, schreef iemand, laten we dat maar aan God overlaten. Maar zo wordt de roeping van de kerk in het N.T. ons niet getekend. Daar worden scherpe lijnen getrokken en harde woorden gesproken uit gehoorzaamheid aan Jezus Christus en zijn Woord.

Of ik de vrijzinnigen er dan „uit wilde gooien”? Ik wil helemaal niet gooien. Ik zie het zo: Wanneer Jezus Christus zegt: Die ben ik en dat zijn de feiten waarin en waardoor ik verlossing teweeg gehracht heb en nog heden schenk, dan moet dit voor de kerk zo vast staan dat zij van allen die tot haar behoren eist dit te erkennen. Wanneer ik niet onvoorwaardelijk buig voor de grote Kerkvergaderaar Jezus Christus en begin met hem in zijn majesteit te erkennen, dan heb ik de levensader der kerk, die naar Art. 27, de vergadering is der ware Christ-gelovigen, die al hun heil en zaligheid alleen van Jezus Christus verwachten, doorgesneden. Zie Zondag 21 Catech.

Of de kerk dan geen taak heeft ten aanzien van degenen, die Christus zo nog niet, of niet meer kennen, is een andere vraag. Maar de structuur van de organisatie en de belijdenis der kerk mag er niet bij voorbaat op gericht zijn dezen te behouden. Dan doet zij tekort aan de ere van Christus en grondt zij zich „meer” op mensen dan op Christus. En dat is vals, d.w.z. niet ten volle waar voor CHRISTUS.

Tenslotte kwamen veien van mijn correspondenten met het bekende „moeder- motief”. Als uw moeder of een „mens” ziek is moogt ge die niet verlaten. Samen ziek, samen gezond. Hier kom ik in de sfeer van de philanthropie. De liefde tot de naaste. En in het leven der kerk geldt nog altijd de eerste tafel eerst. Dat wil voor de kerk zeggen: gehoorzaamheid. Dat is Gods verbondseis. En waar die gezocht wordt zal de kerk zich openbaren. Micha 6 :8.

Apeldoorn, 4-11-’49.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1949

De Wekker | 4 Pagina's

Een kort antwoord

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1949

De Wekker | 4 Pagina's