Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de Kerkorde (LVI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op de Kerkorde (LVI)

Kerkorde (56)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het vorig artikel zagen wij, dat het de leer der Heilige Schrift is, dat de gemeenten voor het onderhoud van haar dienaren zorgen. Deze regel wordt in ons kerkelijk leven betracht. Nu zijn evenwel niet alle gemeenten in staat een behoorlijk tractement voor een predikant op te brengen. Ze zijn klein en financieel zwak. Zouden zulke gemeenten nu niet door andere gemeenten gesteund worden, dan zouden ze nimmer in staat zijn een eigen predikant te verkrijgen. Maar met behulp van de kerken, die rijker met aardsche goederen bedeeld zijn, kunnen ook zulke zwakke, hulpbehoevende, gemeenten het beroepingswerk op een verantwoorde wijze ter hand nemen. Het heeft echter langen tijd geduurd voor er een behoorlijke regeling kwam tot steun van de zwakke kerken. Wel sprak de synode van 1872 uit, zie art. 131 van de acta, dat de classis naar middelen moest om zien, om een zwakke gemeente te hulp te komen, indien haar bleek, dat de predikant van zulk een gemeente geen genoegzame bezoldiging ontving, maar van een goede regeling kwam voorlopig niets. De Gereformeerde Kerken hebben deze zaak geregeld op de synode van 1893. Maar bij ons duurde dit nog veel langer. Eerst in 1931 kwam er verandering. Toen aanvaardde de particuliere synode van het Noorden de
conclusies van een rapport, opgesteld door Ds. W. Kremer, waarin de noodzakelijkheid van een kas voor hulpbehoevende gemeenten, onder beheer van daartoe benoemde deputaten, werd betoogd, en waarin tevens richtlijnen voor de werkwijze van zulk een kas werden aangegeven. Later zijn de andere particuliere synoden gevolgd. Thans is, voor zoo ver we weten, in elke particuliere synode een goede regeling, overeenkomstig het besluit der generale synode van 1947:Iedere particuliere synode benoemt deputaten voor het beheer en de verdeling der gelden van een kas voor hulpbehoevende gemeenten in haar ressort. De gelden komen uit giften en collecten, terwijl bovendien iedere kas een jaarlijkse bijdrage ontvangt uit het Jubileumfonds 1834—1934. In de practijk werkt dit stelsel van hulpverlening buitengewoon goed.
Het is duidelijk gebleken, dat de Heere Zijn zegen geeft. Verschillende gemeenten zijn daardoor in staat gesteld geworden een eigen dienaar des Woords te krijgen. Meestal behoeft de hulp slechts een klein aantal jaren verleend te worden, omdat de gemeenten, die, dank zij deze hulp, een eigen predikant ontvangen, onder den zegen des Heeren, uitbreiden, waardoor zij vanzelf financieel sterker worden, en zij er bovendien een eer in stellen zelf volkomen voor hun predikant te zorgen. En voor de andere kerken in het ressort der particuliere synode is het een verblijdende gedachte, dat zij mogen medehelpen aan den bloei van een zwakke zusterkerk. Veel wordt er niet gevraagd: in den regel wordt eenmaal in het jaar voor dit doel gecollecteerd. Door mild te offeren betrachten de gemeenten de vermaning van Paulus: Draagt elkanders lasten, Gal. 6 : 2, en hieraan wil de Heere Zijn zegen verbinden.
Hiermede hebben we nu het eerste gedeelte van artikel 11, dat spreekt over het onderhoud der dienaren, in het kort behandeld. Met klem willen we deze dingen onder de aandacht van de kerkeraden brengen. De predikanten toch verkeren in een gansch andere positie dan de andere mensen. Zij zijn niet in een vakvereniging georganiseerd en kunnen dus ook niet via zulk een organisatie op verhoging van salaris aandringen. Zelf om verhoging vragen stuit de meeste predikanten tegen de borst. Slechts in de uiterste nood zullen ze daartoe pas overgaan. Maar dan is er al heel wat geleden en is er al heel wat schade aan de zaak des Evangelies toegebracht! In de dure tijden, die we thans beleven, verkeren vele predikanten in zeer zorgelijke omstandigheden. In vele pastorieën heerst een noodtoestand, die om begrijpelijke redenen zo lang mogelijk verborgen wordt gehouden. Laten de kerkeraden toch hun ogen open hebben! Waarom moet Uw predikant misschien zuchtend zijn werk doen en waarom moeten in Uw pastorie misschien bittere tranen geschreid worden, waarvan ge bij Uw bezoek natuurlijk niets kunt merken? Ik wil hier besluiten met een aanhaling uit de acta van de synode van 1872. Toen was het ook een dure tijd. De provinciale synode van Gelderland had de volgende instructie ingezonden: De Synode vestige hare aandacht op de kleine tractementen van vele predikanten onzer Kerk. Die van Overijssel zond in: De Synode wekke de Gemeenten op tot verbetering van de schrale tractementen. We lezen dan in de Acta: „De afgevaardigden van beide Provinciën lichten dit voorstel toe. In de Vergadering wordt een weemoedige stemming merkbaar bij de voorstelling, van de bekrompen verzorging en de medelijdenswaardige toestand van vele Evangeliedienaren. Voorzover in de zwakheid der Gemeenten de reden hiervan ligt, meent de Synode dat men behoort toe te zien, dat Gemeenten, die geen Leraar kunnen onderhouden, ook niet een Leraar en zich zelve, door ligtvaardig beroepen, in gevaar van grote moeite brengen, terwijl voorts de sterkere de zwakkere behoren te schragen, vooral wanneer het in het belang der Kerk kan geacht worden dat de laatste een eigen Leraar hebben. Anders is het met Gemeenten, die zeer gemakkelijk haren Leraar mild kunnen onderhouden, doch blind blijven voor de steeds toegenomen duurte der levensmiddelen, en de toenemende eisen voor het ophouden der waardigheid van de Leraar stand; die haren Leraar en de zijnen laten worstelen met knellende zorgen, hem noodzaken met al te schamele kleding en voedsel zich te vergenoegen, terwijl hij gans buiten staat is zijnen kinderen ook maar enigermate ene opvoeding
naar eis en behoefte van hun stand te geven. Vele leden spreken er hunne afkeuring over uit dat hier en daar voor delging van schuld op kerkgebouw enz. ijverig wordt gezorgd, ten koste der bezoldiging van de arbeider, voor wiens onbekrompen, geldelijke zorgen en zuchten bannende, verzorging, naar luid der Schrift, in de eerste plaats gezorgd worden moet. Zulke Gemeenten hebben te vrezen dat de Heere haar met onthouding van geestelijke gaven zal bezoeken. En de gehele Kerk moet door de Synode daartegen een stem laten uitgaan omdat in genoemd kwaad een gevaar voor de ganse Kerk verscholen is.
Vooral de Classicale Vergaderingen behoorden op nalatige Gemeenten toe te zien. Aan de andere zijde wordt hierbij opgemerkt dat de Heere ook in dezen reeds veel verbetering heeft geschonken, en sommige Gemeenten een uitnemend voorbeeld geven."
Apeldoorn
J. Hovius

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1950

De Wekker | 4 Pagina's

Toelichting op de Kerkorde (LVI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juni 1950

De Wekker | 4 Pagina's