Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vindenstijd (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vindenstijd (IV)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Filippus vond Nathanaël en zeide tot hem: Wij hebben dien gevonden, van wien Mozes in de Wet geschreven heeft en de Profeten, namelijk Jezus, den zoon van Jozef, van Nazareth. En Nathanaël zeide tot hem: Kan uit Nazareth iets goeds zijn? Filippus zeide tot hem: Kom en zie. Johannes 1 : 46-47

Nathanaël is een zoo gansch andere figuur dan Filippus.
Filippus, die het woord op de tong heeft, die dadelijk zijn blijdschap wil uiten, en die critiekloos aanvaardt, al wat hem van Jezus gezegd wordt.
En nu Nathanaël!
Hij is gansch anders geconstrueerd van denken en van hopen, van kennen en van onderzoeken. Hij is de man, die niet dadelijk toehapt, en die maar niet klaar is met een enkel goed woord, maar die grond onder de voeten moet hebben. Hij moet weten, waarom hij gelooft en waarop hij gelooft.
Hij kan zoo maar niet alles toestemmen, wat anderen hem vertellen. Hij is een veel te sterke apologetische figuur om niet te wikken en te wegen.
Hij wil wel gaan naar Jezus, maar hij gaat als met lood in de schoenen. Hij komt wel, maar met allerlei bezwaren in het hart, met allerlei vragen in zijn ziel.
Hij heeft Filippus hooren spreken van Nazareth en van den zoon van Jozef. Maar dat is voor den stillen en ernstigen denker en zoeker onder den vijgenboom ongerijmd. Dat is niet naar de Schriften.
Nathanaël is te goed op de hoogte met den inhoud der profetie, dan dat hij zoo maar zonder slag of stoot zal aanvaarden, wat Fillippus hem vertelt.
Waar toch staat in de rollen der profetie, dat Nazareth de plaats zou zijn, waar de vorst Messias zou verschijnen?
Nazareth — dat kleine, vergeten en verachte plekske in Galilea — neen, dat is onmogelijk — hoe kan uit Nazareth iets goeds komen?
Dat is de gewone gang der redeneering van ieder, die alleen op de uiterlijke verschijning acht geeft. Deze menschen schijnen altijd gelijk te hebben.
Zoo zal het geweest zijn in de dagen van Hendrik de Cock, toen in het vergeten Ulrum een man opstond, die de vaderlandsche kerk zou oproepen tot en naar het Woord des Heeren.
Zoo is het geweest in de dagen van 1892, toen slechts enkelen onwankelbaar het beginsel der afscheiding hebben gehandhaafd, en niet konden meeloopen met de groote massa.
Zoo is het thans nu een eenheidsdrift velen heeft aangegrepen. Als een kleine en zwakke kring zich daartegen verzet, omdat Gods Waarheid in het geding komt, als wij niet kunnen meezingen Gods, en broederschap der menschheid, zoo wordt het sectarisme uitgespeeld en het wordt wederom gehoord: Kan uit Nazareth iets goeds komen?
De uitwendige mensch zoekt altijd naar het uitwendige. Wie uitsluitend op de verschijning let, heeft veelal gelijk. Alleen hij vergeet niet en nooit, dat het slechts de „schijn" is, die hier het woord heeft en neemt.
Op den schijn afgaande heeft Nathanaël gelijk, maar schijn bedriegt. En toch laten wij ons door den schijn zoo menigmaal te pakken nemen.
Vrome woorden, zware termen, geijkte uitspraken, het zegt voor sommigen soms veel meer, dan een eenvoudig woord uit den Bijbel, dan een rustig woord van een zoekend hart, dat niet veel kan vertellen, maar dat toch diep in zijn roerselen weet: te dorsten naar den levenden God.
Wat zijn velen spoedig klaar met hun vluchtig oordeel over een medebroeder of -zuster! Hoe kan het mijn ziel bedroeven, als bij verschil van meening men niet rustig kan blijven, maar men iemands innerlijk leven liefst in verdenking stelt.
Zeg niet, dat deze dingen niet gebeuren. Zeg veel liever, dat ze nog maar al te veel gebeuren.
Zou dat mede de oorzaak zijn van zooveel droeve verwijdering van elkander, omdat er zooveel verdenking van elkander achter speelt?
O, die schijnredeneering! Wat heeft zij al veel kwaad gedaan!
Wanneer echter deze Nathanaël wat verder had kunnen blikken in de diepte der heilsopenbaring, hij had voorzeker aan de zijde van den Evangelist Mattheus gestaan, die immers schreef, dat Nazareth behoorde tot de vervulling der profetie, opdat vervuld zou worden, wat door de profeten gezegd is, dat Jezus Nazarener zal geheeten worden. (Matth. 2:23).
Men zou bijna geneigd zijn te vragen: wie heeft hier nu gelijk. Mattheus, die in Nazareth de vervulling van het profetisch woord ziet, óf Nathanaël, die in heel de rol der profetie niets van Nazareth kan vinden?
Men zou kunnen zeggen: zij hebben allebei gelijk.
Nathanaël heeft gelijk, wanneer het gaat om den letterlijken naam: Nazareth en Nazarener. Immers nergens in de profetie wordt Jezus Nazarener genoemd en het plaatsje Nazareth wordt in het geheele Oude Testament niet gevonden.
En Mattheus heeft gelijk, wanneer hij speurt naar den geestelijken achtergrond der dingen, gelijk deze Evangelist meer gedaan heeft in dit verband, wanneer hij bij wijst op een woord uit den profeet Hosea: Ik heb mijn zoon uit Egypte geroepen (Matth. 2 :15).
Nazareth is toch niet zoo onbeteekenend, als Nathanaël het hier wil laten voorkomen. Ook hier geldt: hetgeen niets is, dat heeft God uitverkoren, opdat Hij hetgeen iets is tot niets zou maken. Kleine dingen zijn dikwerf groote dingen, omdat zij van God zijn. Die een voorliefde heeft voor het kleine en verachte, opdat Hij het sterke beschamen zou.
Zoo is het ook met Nazareth.
Die plaats heeft toch wel beteekenis en zelfs groote beteekenis in het licht der profetie.
Het heeft misschien wel eens uw aandacht getroffen, dat er drie plaatsen zijn, die in de kindsheid van Jezus van heilshistorische beteekenis moeten geacht. Deze plaatsen zijn: Bethlehem, Egypte en Nazareth.
Het zijn deze plaatsen, die door de profeten worden gestempeld.
Het is niet zoo, dat het evengoed anders had gekund en dat deze drie plaatsen toevalligerwijs in het leven van Christus zijn gekomen.
Het is veeleer zoo, dat Jezus nooit onze Middelaar had kunnen zijn, als deze drie plaatsen niet een periode in Jezus' leven hadden afgesloten. Immers, over deze plaatsen glanst het licht der profetie en ook hier geldt „opdat de Schrift vervuld worde".
Nu is dit van Bethlehem en Egypte gemakkelijker aan te wijzen, dan van het vlek Nazareth.
Bethlehem . . . wel dan kan een kind op de zondagsschool u al vertellen van de godspraak van Micha met het bekende „En gij Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen... uit U zal mij voortkomen" enz.
En Egypte. — Reeds wezen wij er op, dat Mattheus hierin ziet een vervulling van Hosea's profetie.
Maar Nazareth?
Ja het is waar, dat Mattheus hier spreekt van de rol der profetie, maar het zal toch heel moeilijk gaan om een tekst te noemen, die ons van Nazareth spreekt.
Het is dus geen wonder, dat Nathanaël maar niet zoo direct de zaak van elkaar had, als hij hoorde van Jezus, van wien in de wet en de profeten was gesproken, maar Nazareth is hier toch een ongerijmdheid.
Er zijn tal van verklaringen gegeven om deze moeilijkheid op te lossen. Sommigen hebben gemeend, dat die naam „Nazarener" in verband staat met Nazireër, d.i. aan God gewijd.
Dit is echter een geweld doen aan het woord, en daarbij vindt dit geen grond in de profetie, die nergens hiervan gewaagt.
Er zijn anderen, die meenen, dat hier naar een profetie zou zijn heengedoeld, die verloren is gegaan, waar Jezus met name Nazarener zou geheeten zijn. Maar zulk een verklaring lijkt al te willekeurig.
Wellicht zullen wij het dichtst bij de waarheid komen, als wij er op letten, dat Johannes in zijn Evangelie niet naar een bepaalde uitspraak van een of andere profeet heenwijst, maar uitdrukkelijk gewaagt van „wet en profeten". Hij spreekt hier dus in het meervoud en zal bedoelen de Oud-Testamentische bedeeling. De bedoeling is dan ongetwijfeld om den heilshistorischen zin van de verschijning van Jezus in den staat van zijn vernedering te kennen te geven, gelijk deze in 't gansche Oude Testament uitkomt.
Nu spreekt het Oude Testament veel over Jezus' vernedering in het teekenschrift van een scheut, een rijsje, een spruit. Denk aan Jesaja: want er zal een rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï, en een Scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbrengen.
Voor dit woord „scheut" staat nu in het Hebreeuwsch het woord „Nezer" en het is van dit Nezer, dat de naam Nazarener is afgeleid.
Niet het Koninklijk Bethlehem, maar het verachte Nazareth typeert hem het allermeest als het Lam, dat geslacht is, als de drager onzer schuld, als vernederde Borg in dienstknechtgestalte.
Deze smaad is onze eere.
Zoo wordt dit Nazareth de voorstad van de hemelstad. Zoo wordt de kruispaal met het opschrift: „Jezus, de Nazarener" niet een schandpaal en niet een schandnaam, maar een lichtladder Jakobs, die hemel en aarde, die God en den zondaar verbindt en vereent.
Ja waarlijk, uit Nazareth komt toch iets goeds, neen, komt alle goed, in tijd en eeuwigheid.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1951

De Wekker | 4 Pagina's

Vindenstijd (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1951

De Wekker | 4 Pagina's