Kinderoffers
Dat er in de Heilige Schrift gesproken wordt over „kinderoffers" is wel bekend. De heidenen maakten zich er aan schuldig. Voor Israël was dit zeer streng verboden, b.v. Lev. 18 :21, en deze gruweldaad werd dan ook met de dood door steniging gestraft, Lev. 20 :2. Toch zegt de Schrift dat Israël zich er aan schuldig maakte, 2 Kon. 23:10; 16:3; Jer. 32:35. Men liet, o.a. Achaz, zijn kinderen door het vuur gaan. De Cultusplaats was Tofeth.
Nu is de vraag aan de orde gesteld of de HEERE deze gruwel wilde? Eigenlijk is het dwaasheid deze vraag te opperen, want de HEERE heeft het kinderoffer met nadruk verboden. Lev. 18:21; 20 :2. Hoe komt men er dan toe zulk een vraag aan de orde te stellen?
Men meent zich te kunnen beroepen op., de Schrift. In Ez- 20:25, 26 lezen we: Daarom gaf ik hun ook de inzettingen, die niet goed waren en rechten waarbij ze niet leven zouden, en Ik verontreinigde hen in hun giften, omdat zij door het vuur deden doorgaan al dat de baarmoeder opent, opdat Ik ze verwoesten zou ten einde dat zij zouden weten dat Ik de HEERE ben. Noordzij verklaart: Dit „geven" heeft dezelfde zin als het „overgeven" in Hand. 7 : 42, en Rom. 1 : 24, en het „zenden" van 2 Thess. 2:11. Alles komt van God, vgl. Jes. 45:7. Deze verklaring is juist; de HEERE, de God des verbonds, geeft zijn afgeweken volk, dat niet wil horen naar Hem, maar zich blijft verharden op het pad der gruwelen, over aan him goddeloos doen. Dat is Gods wraak, zijn straf.
Met wat men in Ez. 20 : 25, 26 meende te vinden, bracht men in verband de vijf gevonden stiles (soort gedenkzuilen) in Punië. De teksten er op gevonden meent men zó te moeten verklaren: offeren als molk. Wat wil dat zeggen? Bij het brengen van kinderoffers wordt telkens gesproken van het offeren aan Molèk (Moloch). Men wil dus in de naam „moloch", of „mèlek", een soort offer zien. (Zie ó.a. Eissfeldt, in „Biblica 18. 1937; verder Bijbels woordenboek, Romen en Zonen, kol. 1083; Bijbelse Encyclopaedie, 339. Maar de vele teksten in de Schrift tonen duidelijk aan dat met Moloch, of: Mèlech, een persoon bedoeld is. De naam Mèlech, of Moloch duidt aan een naam, welke „koning" betekent. Dus de afgod werd beschouwd als de hoogste koning. Waarschijnlijk hebben de Masoreten de klinkers van bosjet (schande) onder de medeklinkers m l k gezet, om daarmee hun afschuw voor de genoemde god uit te drukken". Bijb. Enc. 338. Natuurlijk is dat een vermoeden, meer niet. De afgod Moloch wordt wel voorgesteld met een kalverenaangezicht; dan zou deze afgodendienst herinneren aan de kalverendienst. Met zekerheid is dit ook niet te zeggen. Ook wordt hij wel op één lijn gesteld met Baal.
Tofeth was de plaats, waar de kinderen aan Moloch gewijd waren; Jer. 7 : 31, 32 : 5 ; 2 Kon. 23 :10, e.a. Tofeth is een plaats in het Hinnomdal, bij de samenvloeiing van Kedrondal en Hinnomdal. De betekenis van die naam is onzeker; volgens een aramese stam, moeten we denken aan branden; haard, vuurhaard. Anderen willen het in verband brengen met tefeth, wat betekent: iets dat afschuwelijk is, waartegen men spuwt.
In Jes. 30 :33 zou men een stilzwijgende toelating van het kinderoffer kunnen vinden. Maar daar is geen sprake van. Indien Jesaja dat zou geduld hebben, dan zou hij hebben geduld dat de kinderoffers Jahwe werden gebracht. Jesaja spreekt er niet zo vaak tegen, maar het kwam in zijne dagen blijkbaar ook niet zo vaak voor. Met Achaz heeft hij afgerekend, 7 :13-16. In Jes. 30:33 lezen we: Want reeds lang is een brandstapel (tofeth) bereid; ook die is voor de koning (melek) gereed gemaakt; Hij heeft de vuurnhaard daarvan diep en wijd gemaakt, er is vuur en hout in overvloed; de adem des HEEREN steekt hem in brand als een stroom van zwavel. Voor de Assyrische koning, die hier wordt bedoeld, is een vuurhaard gereed gemaakt, een verbrandingsplaats; deze is heel groot, want heel het Assyrische leger zal er in omkomen. Gods wraak, zijn toornvuur, zal verschrikkelijk zijn. Het begrip tofeth, is te vergelijken met gehenna, Matth. 5:22, 29; 10:28; 18:9; 23:15, e.a. God zegt dus dat het afgodische volk verbrand zal worden, dat is: omkomen door Gods vuur. De heidenen bereiden in tofeth het kinderoffer; God straft het volk op de verbrandingsplaats door Hem voor deze vijanden bereid.
Duidelijk is in elk geval dat in dit tekstwoord geen sprake is van toelaten van het kinderoffer; ook niet van: stilzwijgend goed keuren.
Dat Jesaja getuigde tegen de gruwelen van de molochcultus, blijkt uit Jes. 57 : 5 , 9. Onder de terebinten en andere groene bomen werd de Baal- en Astartedienst gaarne uitgeoefend; in deze dienst was de vergoddelijking van, en de voortbrenging door de natuurkracht, de hoofdzaak. Die dienst ging gepaard met grote zinnelijkheid, 1 :29. Ook kinderen werden geslacht en deze afgoderij was gruwelijk.
Heel deze afgodendienst wordt dus in Jesaja's profetie veroordeeld; het wee wordt over die goddelozen uitgesproken, 56 : 9-57 :13.
De HEERE gaf aan zijn volk, bij monde van Mozes, eer het volk Kanaan binnentrok, nadrukkelijk het gebod mee niet te doen als de heidenen in Kanaan deden, niet de afgoden te dienen en niet de kinderen te verbranden met vuur, Deut. 12:29-31; 13:1-8.
Uit heel de Schrift is dus wel duidelijk dat het kinderoffer den HEERE een gruwel was en is.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1951
De Wekker | 4 Pagina's